Rijksuniversiteit Groningen Verkennen in onzekerheid1 Adres: Universiteit Maastricht, faculteit der Cultuur­ wetenschappen Maatschappijwetenschap en techniek (MWT) Postbus 616 6200 MD Maastricht e-mail: marjolein.vanasselt@tss.unimaas.nl 1 In leid in g De m ens beschikt over een bewustzijn van tijd, en daarmee over het vermogen tot herinneren en tot vooruitkijken. Het kijken in de toekomst heeft mensen - afgaand op de wijdverbreide en voortdu­ rende populariteit van waarzeggers, orakels, profe­ ten en astrologen - altijd gefascineerd. In toe­ komstverkenningen wordt geprobeerd op een sam enhangende wijze de onzekere en ongekende toekomst te verbeelden. Een centrale doelstelling is het op een verstandige m anier anticiperen op een toekomst die inherent onzeker is. Hier wordt toe- komstverkennen gedefinieerd als een proces waar­ in studie verricht wordt naar vooruitzichten voor de maatschappij als geheel o f voor belangrijke deelsys­ tem en daarvan, dat vooral gericht is op de integra- M arjolein van Asselt, Susan van ’t Klooster en Philip van Notten Dr. ir. M.B.A. van Asselt is onderzoeker bij de sectie Maatschappijwetenschap en Techniek van de facul­ teit der Cultuurwetenschappen van de Universiteit Maastricht en is onderzoeksleider van hetVemieuw- ingsimpulsproject Methodologie voor Toekomst­ verkenning. Zij publiceerde recent onder meer Perspectives on Uncertainty and Risk: The PRIMA approach to decision support (2000) en, met ). Rotmans, ‘ Uncertainty in integrated assessment modelling: from positivism to pluralism ’ (in: Climatic Change 2002). Drs. S.A. van 't Klooster is als onderzoeker in oplei­ ding eveneens betrokken bij het project Metho­ dologie voor Toekomstverkenning en werkzaam bij dezelfde sectie. Zij publiceerde met M. van Asselt en S. Koenis ‘ Beyond the essential contestation: Construction and deconstruction o f regional identi­ ty’ (in: Ethics, place and environment 2002). Drs. P.W.F. van Notten is als onderzoeker werkzaam bij het International Centre for Integrative Studies (ICIS) van de faculteit der Algemene Weten­ schappen van de Universiteit Maastricht. Hij publi­ ceerde onder meer: ‘ Foresight in the face o f scenario diversity’ (in: Probing the future: Developing organiza­ tional foresight in the knowledge economy 2002). tie van kennis in intern consistente toekomstbeel­ den voor de lange termijn. De ambitie die veelal aan zo’n toekomstverkenning ten grondslag ligt, is het voeden van reflectie op huidig en toekomstig handelen en /o f het faciliteren van beleids-, oor­ deels- en besluitvorming (Van Asselt 2003). In dit artikel gaat het om twee zaken. Ten eerste wordt, met een accent op de Nederlandse situatie, een beknopt overzicht geboden van de geschiede­ nis, de ontwikkelingen en de karakteristieken van het hedendaagse toekomstverkennen (paragraaf 2). Het accent op Nederland komt niet (alleen) voort uit chauvinistische overwegingen o f de ambitie om een bijdrage te leveren aan de Nederlandse praktijk van toekomstverkennen. Nederland en Nederlan­ ders zijn verhoudingsgewijs actief op het terrein b 230 m 2 0 0 3 • 3 0 • 4 mailto:marjolein.vanasselt@tss.unimaas.nl Marjolein van Asselt, Susan van 't Klooster en Philip van Notten Verkennen in onzekerheid van toekomstverkennen. Zo stonden de M ilieu­ verkenningen van het Rijksinstituut voor M ilieu­ hygiëne (RIVM) model voor de Global Environ- mental Outlook van de Verenigde Naties en de milieuverkenningen van het Europese milieu- agentschap (EEA), en wordt het RIVM in dergelijke internationale milieuverkenningen vaak een actie­ ve rol toebedeeld. Scanning the future van het Centraal Plan Bureau (CPB) werd niet alleen in Nederland, m aar ook daarbuiten veelvuldig geci­ teerd. Internationaal opererende ‘toekomstverken­ nende’ adviesbureaus als de RAND-corporation en het Global Business NetWork hebben kantoren in Nederland. Leidende figuren in de ontwikkeling van scenariomethodologie bij Shell (zoals De Geus en Van der Heijden) waren Nederlanders. Vervolgens wordt in dit artikel nagegaan voor welke specifieke vraagstukken o f problemen in toe­ komstverkenningen, voor een belangrijk deel sce- nariostudies, in methodologisch opzicht, een omgangsvorm moet worden gevonden (paragraaf 3) en welke om gangsvorm en daarbij zijn en wor­ den gehanteerd (paragraaf 4). Beargumenteerd wordt dat onzekerheid en discontinuïteit van toe­ komstige ontwikkelingen en de pluraliteit van ver­ schillende, m aar gelijkwaardige toekomstbeelden theoretisch gezien voor toekomstverkenningen belangrijke thema’s zijn die resulteren in typisch methodologische uitdagingen o f problemen. 2 Toekomstverkenningen in historisch perspectief Het systematisch verkennen van de toekomst is niet van alle tijden. Morgan (2002) beargumenteert met verwijzing naar Bury (1932) en Polak (1971) dat noch de Griekse en de Joodse cultuur, noch de m id­ deleeuwse sam enleving zich expliciet bezighielden met de toekomst. Plato’s Republiek is de bekende uitzondering op deze regel. De geschiedenis van het hedendaagse toe­ komstverkennen gaat terug tot de renaissancisti­ sche traditie van de utopische vertelling. Daarin werd expliciet geprobeerd afstand te nem en van de vertrouwde werkelijkheid om nieuwe m ogelijkhe­ den te verkennen (De Geus 19 9 6 ). In een utopi­ sche vertelling wordt een blauwdruk van een 'ideale’ toekomst geschetst. Beroemde voorbeelden zijn Utopia van Thom as More (1516), New Mlantis van Francis Bacon (1627), Walden van H enry David Thoreau (1854), Looking Backward van Edward Bellamy (1888), Walden Two van Bernard Skinner (1948) en Island van Aldous Huxley (1962). De tegenhanger van de utopische vertelling is de zoge­ naamde anti-utopie o f dystopie, zoals The Time Machine van H .G . Wells (1895), The Machine Stops van Forster (1928), Brave New World van Aldous Huxley (1932), Nineteen Eighty-Four van George Orwell (1949) en Fahrenheit 451 van Bradbury (: 953), waarin een angstaanjagend toekomstbeeld geschetst wordt. Van der Staal en Van Vught (1987) lokaliseren de ‘geboorte’ van systematische toekomstverken­ ningen, waarbij gebruikgemaakt wordt van weten­ schappelijke methoden, aan het begin van de twin­ tigste eeuw. A ls ijkpunt verwijzen ze naar het artikel ‘The discovery o f the future’ van H .G. Wells, dat nu een eeuw geleden in Nature verscheen, en waarin hij de potenties van de prille toekomstkun- de schetste om tot een volwaardige wetenschappe­ lijke discipline uit te groeien (Wells 19 0 2). In de militaire wereld werd al langer met gebruikm aking van verschillende verhalen geanti­ cipeerd op een onzekere toekomst. Dergelijke toe­ komstverhalen werden scenario’s genoemd, een begrip ontleend aan de theaterkunst dat verwijst naar de beschrijving en opeenvolging van scènes in een toneelstuk o f opera. Scenario’s zijn gedachte- experimenten waarbij de loop van mogelijke gebeurtenissen wordt doordacht en verbeeld. Aan dit type toekomstverkennen wordt dan ook met de term ‘scenario’s’ gerefereerd, bijvoorbeeld als sce- nario-planning (zie onder anderen Ringland 19 9 8 ; Van der Heijden 19 9 6 ), scenario-leaming (Fahey en Randall 19 9 8), o f scenarioaanpak (Schoonenboom 2003). V anaf het Interbellum werd het idee van sce­ nario's meer en m eer in het civiele dom ein toege­ past (Kleiner 19 9 6 ; Ringland 19 9 8 ; Van der Heijden 19 9 6 ). De geschiedenis van de scenario- analyse is vrij goed gedocumenteerd en beschre­ ven2 en het gebruik van scenario’s is inmiddels een wijdverbreide methode van toekomstverkennen. Toename van populariteit In de jaren zestig van de twintigste eeuw neemt de populariteit van m eer wetenschappelijk gefundeer­ de toekomstverkenningen verder toe.3 The year 2000 (Kahn en Wiener 1967) en de rapporten van de Club van Rome (onder anderen Meadows e.a. b 2003 • 30 • 4 m 231 Marjolein van Asselt, Susan van 't Klooster en Philip van Notten Verkennen in onzekerheid 1972) worden algem een gezien als mijlpalen in de geschiedenis van maatschappelijke toekomstver­ kenningen. Sinds de jaren zeventig en de jaren tachtig is toekomstverkennen m eer en m eer in zwang geraakt in de beleidsarena’s (Dammers 2 0 0 0 ; Schoonenboom 2003). In Nederland ver­ schenen, geordend naar sector, bijvoorbeeld: in 19 75 de scenariostudie Scenario’s ten behoeve van de verstedelijkingsnota; in 19 8 1 (in sam enwer­ king met de Universiteit Utrecht) de methodologi­ sche studie Eindrapport handleiding voor het ontwer­ pen van scenario’s in de reeks Studierapporten; en in 19 8 6 de notitie Ruimtelijke perspectieven, geprodu­ ceerd door de Rijksplanologische Dienst (RPD); in 19 7 7 De komende 25 jaar. Een toekomstverken­ ning voor Nederland door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR); alsmede een evaluatierapport waarin op organisatorische, prak­ tische, theoretische en methodologische kwesties werd ingegaan; in 19 8 0 en in 19 83 rapporten aan de regering onder de noem er Beleidsgerichte toe­ komstverkenning. De W RR kreeg bij de oprichting halverwege de jaren zeventig expliciet tot taak toe­ komstverkenningen uit te voeren en ‘toekomston- derzoek binnen en buiten de overheid te verbete­ ren, te bevorderen en te coördineren’ (Koninklijk Besluit 6 november 1972); in 1985 de eerste lange-termijnverkenning van het Centraal Planbureau (CPB); in 19 9 2 het toon­ aangevende CPB-rapport Scanning the future: A long term scenario study o f the world economy 3990-2015, met Nederland in Drievoud (1992) als uitwerking van deze scenario’s op het Nederlandse schaalniveau; in 1985 de eerste Sociale en Culturele Ver­ kenningen van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), die sindsdien tweejaarlijks verschijnen en waarin de leefsituatie van de bevolking wordt beschreven en actuele ontwikkelingen worden geanalyseerd voor de korte en middellange termijn; in 19 8 7 de eerste Energieverkenningen waarin de ontwikkelingen in de Nederlandse sector voor de komende 20 tot 25 jaar worden verkend, gepro­ duceerd door Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN); in 1988 Zorgen voor Morgen, de eerste Milieu­ verkenning van het Rijksinstituut voor Volks­ gezondheid en Milieu (RIVM) waarvan de belang­ rijkste boodschap was dat het milieu in alle opzichten verslechtert, ondanks de genomen maatregelen; in 19 9 6 de Watersysteemverkenningen geprodu­ ceerd door Rijkswaterstaat, die leidden tot een hausse van toekomstverkennende studies op dit gebied (voor een overzicht, zie Van Asselt e.a. (2001b). De vraag vanuit diverse beleidssectoren en -gremia naar toekomstverkenningen is inmiddels groot (WRR 20 0 0 ). Toekomstverkenningen worden m eer en m eer op reguliere basis geproduceerd door planbureaus en planbureauachtige instituten. De M ilieuverkenning bijvoorbeeld verschijnt grof­ weg elke vier jaar. Er zijn inmiddels drie Energieverkenningen verschenen en het C PB is in sam enwerking met het RIVM , het SCP en het nieu­ we Ruim telijk Planbureau (RPB) momenteel druk bezig met het vormgeven van een nieuwe lange-ter­ m ijnverkenning als opvolger van de vermaarde dubbelstudie Scanning the Future en Nederland in DrievoudA Wetenschappelijke interesse Het bestaan van wetenschappelijke tijdschriften als het maandelijkse Futures5 (sinds 1969) en Technological Forecasting and Social Change6 (sinds 19 6 9 ), het tweemaandelijkse Foresight7 {m zijn hui­ dige vorm sinds 1998), het sociaal-wetenschappelij- ke kwartaaltijdschrift Future Research Quarterlf (sinds 1984) en het Franstalige Futuribles? laat zien dat er wereldwijd een substantiële groep weten­ schappers is die zich bezighoudt met de toekomst als onderwerp van studie, hetzij in de ontwerpende zin - onder andere scenarioanalyses op uiteenlopen­ de terreinen en ontwikkeling van methodologie - hetzij in de beschrijvende en beschouwende zin - onder andere evaluatie van de praktijk en reflectie op zin en onzin en nut en noodzaak van toekomst­ verkenning. Recent is in Nederland een aantal vermeldens­ waardige wetenschappelijke studies verschenen op het terrein van toekomstverkenningen: de mono­ grafie Ecologische utopieën van De Geus (1996), de Engelstalige monografie van Vennix (1996) over group model buildingtechnieken voor toekomstver­ kenning, de bundel ‘ De makers van de toekomst (1997) onder de redactie van Ester, Geurts en Vermeulen, het proefschrift van Dam m ers (2000), Leren van de toekomst: over de rol van scenario’s bij strategische beleidsvorming, de rapporten naar aanlei­ ding van het tweejarige project Toekomstonder- b 232 S 2 0 0 3 • 3 0 • 4 m Marjolein van Asselt, Susan van 't Klooster en Philip van Notten Verkennen in onzekerheid zoek en Strategisch Omgevingsbeleid (Stuurgroep Toekomstonderzoek en Strategisch O m gevings­ beleid 2 0 0 1 en 2 0 0 1), het kritische essay van de Wilde (2000) en het proefschrift van Dobbinga (2001), Weerbarstigheid van organisatiecultuur, een etnografische studie naar de praktijk van toekomst- verkennen bij het m inisterie van Verkeer en Waterstaat. De wetenschappelijke interesse voor toekomstverkenningen wordt nog eens onder­ streept door de leerstoelen rond dat thema aan ver­ schillende universiteiten en de verwijzing naar toe­ komstverkenningen in inaugurele redes. Voorbeelden van dergelijke inaugurele redes zijn: Beter dan Nostradamus en Campanella: Over de wetenschappelijke status van de sociaal-wetenschappe- lijke toekomstkunde door F.A. Van Vught (Universiteit Leiden, 1985), Tussen utopie en dystopie door I.J. Schoonenboom (Universiteit Wageningen, 19 9 0 ), Omkijken naar de toekomst: Lange termijn verkennin­ gen in beleidsexercities door J.L.A. Geurts (Katholieke Universiteit Brabant, 1993), De rede(n) der toekomst door P. Rademaker (Universiteit Twente, 19 9 4), Kennis: geven en nemen door J.A.M . Vennix (Katholieke Universiteit Nijm egen, 1998), De strijd om de toekomst door W.J. de Ridder (Universiteit Twente, 2003) De nieuwe mens in de toekomstige wereldmaat- schappij door B. van Steenbergen (Universiteit Nyenrode, 2003). Samengevat kan gesteld worden dat de hedendaag­ se praktijk van toekomstverkenningen in Neder­ land geworteld is in drie tradities, te weten de lite­ raire traditie van de utopische vertelling, de uit het militaire dom ein afkomstige traditie van scenario- analyse en de ‘wetenschappelijke’ traditie van onderzoek, analyse en evaluatie. Geïnstitutionaliseerde praktijk Uit het bovenstaande volgt, zoals Van der Staal en Van Vught (1988) het stellen, dat ‘onze sam enle­ ving heeft gekozen voor geïnstitutionaliseerd toe- bmstverkennen’. Dit houdt in dat er instellingen ofinstituties zijn die als sociale rol(opvatting), taak of opdracht hebben de toekomst te verkennen en dat er een toekomstverkennende praktijk is die zich in de maatschappelijke en bestuurlijke constellatie staande houdt en een continue factor van betekenis lijkt geworden. Hoppe (1980) refereerde in dat ver­ band begin jaren tachtig al aan toekomstverken- ners en planners als ‘de zesde macht’, en Van der Staal en Van Vught (1987) spraken van ‘een geïnsti­ tutionaliseerd (...) overheidsapparaat voor het ver­ kennen van de Nederlandse toekomst’ en van ‘een gespecialiseerde groep van toekomstvorsers’ (Van Vught 1985). Schoonenboom (2003) stelt dat de institutionalisering van toekomstverkenningen in Nederland van de jaren zeventig tot nu te kenschet­ sen is als een ontwikkeling ‘van guerrilla tot norm’. 3 Uitdagingen in toekomstverkennen Bij toekomstverkenningen gaat het om onderzoek naar processen en gebeurtenissen die zich nog niet gemanifesteerd hebben. Toekomstverkenners hou­ den zich bezig met de nog niet bestaande werke­ lijkheid. Toekomstverkenningen zijn daarom niet momentaan toetsbaar (Van Latesteijn en Schoonen­ boom 1997). Tegelijkertijd wordt in degelijke toekomstverkenningen veelal gepoogd een sam en­ hangend beeld te schetsen met gebruikm aking van kennis uit verschillende bronnen, en daarmee zijn ze in het algemeen nadrukkelijk multidisciplinair van karakter. Fontela (2000) vat deze problematiek van toekomstverkennen op de volgende manier samen: We know little about the past and present in a multidisciplinary way. We know that sociologi­ cal and political factors influence economic factors and vice versa. We know that technolo­ gical developments lead to innovation that modify productive structures; we know indeed that the facts that determine change are many and that our scientific knowledge o f the pro­ cesses o f change is clearly insufficient to fore­ cast but even to explore [the future (MvA)]. Uitgaand van deze kenm erken en kijkend naar zowel de praktijk van toekomstverkennen als naar beschouwingen daarover, kunnen drie vraagstuk­ ken geïdentificeerd worden die als specifieke uitda­ gingen voor toekomstverkennen beschouwd kun­ nen worden. Het gaat daarbij om onzekerheid in toekomstverkenningen, om de discontinuïteit van ontwikkelingen en om de pluraliteit van verschil­ lende toekomstbeelden. In deze paragraaf worden 2332003 • 30 • 4 m Marjolein van Asselt, Susan van 't Klooster en Philip van Notten Verkennen in onzekerheid deze vraagstukken beschreven en geduid, in de daarop volgende paragraaf wordt bezien welke methodologische om gangsvorm en daarvoor ge­ hanteerd worden. Verkennen in onzekerheid Toekomstverkenningen gaan vooral over onzeker­ heden (WRR 20 00 ). De verschijningsvorm van de toekomst en de dynamiek van de verandering zijn onbekend en vaak onkenbaar (Bovens en ’t Hart 19 9 6 ). Dror (1986) spreekt in relatie tot toekomst- verkennen over ‘slecht gedefinieerde en ondefinieer­ bare onzekerheden en onbekendheden’. Hoppe (1980) constateert dat er in de context van toe­ komstverkenningen sprake is van weinig discrim i­ nerend gebruik van het begrip onzekerheid. Schoonenboom (2003) beschrijft onzekerheid in relatie tot toekomstverkennen als het niet weten wat op ons afkomt en het niet weten wat we zouden moeten o f kunnen willen, iets wat mede veroorzaakt wordt door het niet weten van wat er op ons afkomt. Toekomstverkenningen kunnen gezien worden als een middel om onzekerheid te reduceren, hoewel onduidelijk is in hoeverre dat mogelijk is (zie Hoppe 19 8 0 en Van der Staal en Van Vught 1988). Er zijn verschillende bronnen van onzekerheid te onderscheiden (zie Figuur 1), die verbonden zijn met de variabiliteit van het systeem dat beschouwd wordt (Van Asselt 2 0 0 0 ; Van Asselt en Rotmans 2002). Het gaat daarbij in het bijzonder om variabiliteit ten gevolge van: niet-lineaire, chaotische en onvoorspel­ bare natuurlijke gebeurtenissen en processen (natuurlijke variabiliteit): ‘irrationeel’ menselijk gedrag op micro- en meso-niveau, verschillen tussen wat m ensen zeggen dat ze gaan doen en wat ze uit- eindelijk doen en afwijkingen van ‘standaard’ gedragspatronen (onvoorspelbaar menselijk gedrag); sociale, economische en culturele dynamiek en niet- lineaire, chaotische en onvoorspelbare maatschap­ pelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen (maat­ schappelijke variabiliteit): technologische ver­ rassingen, zoals nieuwe uitvindingen en doorbraken o f onvoorziene consequenties en neveneffecten van bestaande en nieuwe technologieën; verschillen in perspectieven, paradigma’s en normen en waarden, waardoor percepties en definities verschillen en er onzekerheid omtrent waarde en waardering is (plu­ raliteit /waardendiversiteit).10 Mede vanwege variabiliteit, de eindige resources die beschikbaar zijn om te observeren en te meten en de grenzen aan het m enselijk kennen, is er sprake van beperkte kennis over het historische en huidige gedrag van het systeem waarover m en door middel van toekomstverkenningen uitspraken wil doen. Er is een onzekerheidscontinuüm dat loopt van onnauwkeurigheid, gebrek aan metingen, prakti­ sche onuitvoerbaarheid, conflicterende informatie, reduceerbare onwetendheid en onbepaalbaarheid tot inherente onwetendheid; van ‘we weten wat we niet weten’ tot ‘we zullen het nooit weten’ (Van Asselt 2 0 0 0 ; Van Asselt en Rotmans 2002). Het feit dat toekomstverkenningen gaan over processen en gebeurtenissen die zich nog niet heb­ ben voorgedaan, impliceert dat er in een toekomst verkenning rekening gehouden moet worden mei Natuurlijke variabiliteit Pluraliteit / waardediversiteit Onvoorspelbaar menselijk handelen Maatschappelijke variabiliteit Technologische verrassingen Bron: Von Asselt 2000 en Van Asselt and Rotmans 2002 nauwkeurigheid gebrek aan metingen/abservaties praktisch onuitvoerbaar conflicterende informatie reduceerbare onwetendheid onvoorspelbaarheid niet-reduceerbare onwetendheid Figuur 1: Typologie van bronnen van onzekerheid b 234 3 2003 • 30 • 4 m Marjolein van Asselt, Susan van 't Klooster en Philip van Notten Verkennen in onzekerheid de bronnen die in Figuur i worden aangeduid met structurele onzekerheid. Het genereren van kennis over de toekomst vooronderstelt kennis over heden en verleden (Van der Staal en Van Vught 1987). Het doorredeneren van relevante processen en gebeur­ tenissen, waarbij historische en actuele data wor­ den gebruikt, is vaak een hoofdonderdeel van een toekomstverkennende studie. Dat betekent dat het in toekomstverkennen ook zaak is om de bronnen van onzekerheid die in kennis over heden en verle­ den een rol (kunnen) spelen te erkennen en te adresseren. Uit het voorgaande blijkt dat in toekomstverken­ nen onzekerheidsreductie maar beperkt mogelijk is. Ondanks het intellectuele vermogen om na te den­ ken over de toekomst, ontberen toekomstverkenners ten principale en te allen tijde complete voorkennis. Voor het omgaan met onzekerheid in toekomstver­ kennen is het nodig vertrouwde routines en conven­ ties los te laten. De methodologische uitdaging is de omgang met onzekerheid over onbekende variabe­ len, met onzekerheid over hoe bekende systemen zich in de toekomst kunnen gedragen en met onze­ kerheid over hoe hedendaagse drijvende krachten in de toekomst kunnen uitwerken. De daaruit volgende uitdaging betreft de opdracht een en ander in de toe­ komstverkenning een plaats geven. Hiermee is onzekerheid geen zuiver intellectu­ eel probleem. Naast onzekerheid in de zin van beperkte kennis en onzekerheid door variabiliteit inde systemen waarin m en geïnteresseerd is, blijkt er in de praktijk nog een derde vorm van onzeker­ heid te spelen, die aangeduid kan worden als hele- mgsonzekerheid. Het betreft hier onzekerheid die te maken heeft met de verwachtingen en behoeften van de toekomstverkenners zelf, die sam enhangen met hun individuele ervaring en evaluaties over het hachelijke avontuur dat toekomstverkenning heet. Individuen die in het wetenschap-beleid-web ope­ reren, kunnen op de verschillende vormen van onzekerheid heel verschillend reageren. Dit (veran- lerende) gevoel van onzekerheid zou een factor van betekenis kunnen zijn in het sociale proces van toekomstverkennen (zie Hoppe 19 80 ). De mogelijkheid van discontinuïteit Daarnaast creëert de m ogelijkheid van discontinuï­ teit een methodologische uitdaging: trendbreuken, verrassingen, radicale omwentelingen en systeem- veranderingen zijn denkbaar en mogelijk. De geschiedenis leert dat de wereld vaak het business- as-usualpad verlaat door afwijkingen van actuele trends, standaardpatronen en dominante paradig­ m a’s; het verleden is bezaaid met accidents and con- junctures and curious juxtapositions o f events (Butterfield 19 6 5, geciteerd in Feyerabend 1975). Ook Foucault (1966) onderschrijft het belang van discontinuïteit in de maatschappelijke ontwikke­ lingsgang. Z ijn prem isse is dat systemen zich ont­ wikkelen, functioneren en veranderen op eigen kracht, onder andere door acties en tegenacties en in- en uitsluitingsprocessen (Dobbinga 20 01). Discontinuïteiten, die zich kunnen manifesteren als gebeurtenis o f als ontwikkeling in de tijd, m ar­ keren een breuk met heden en verleden. Veel wetenschappelijk onderzoek is gericht op het beschrijven en verklaren van regelmatige reek­ sen en patronen, dan wel van een specifieke niet- lineariteit. In historisch, sociaal-wetenschappelijk en ook in natuurwetenschappelijk onderzoek wordt vaak wel discontinuïteit verondersteld o f ‘gevonden’ . Vervolgens gaat wordt daar verder op ingezoomd en dan ligt de nadruk veelal op het bear­ gumenteren dat de betreffende discontinuïteit m inder verrassend, radicaal en onvoorspelbaar was dan die leek, gepercipieerd o f gepostuleerd werd. Door er heel precies naar te kijken o f door grotere tijdschaal in beschouwing te nem en, verdwijnt de discontinuïteit uit beeld en wordt de continuïteit benadrukt. Dat is niet per definitie een probleem, maar het betekent wel dat gezien de eventuele rol van abrupte verandering en discontinuïteit in shaping the world het omgaan met discontinuïteit een methodologische uitdaging is (Clark 1988). Van der Staal en Van Vught (1988) concluderen: ‘Een belangrijk methodologisch probleem blijft (...) in hoeverre er continuïteit bestaat in de aangeno­ m en ontwikkelingen die in het verleden wortelen, o f dat er trendbreuken zijn te verwachten, en ja in welke mate.’ Van Steenbergen (1996) verwijst naar deze methodologische uitdaging als de noodzaak van het ontwikkelen van een antenne om seeds o f change te detecteren. Pluraliteit van fundam enteel verschillende toekomstbeelden Omdat de toekomst onbekend en ongekend is, zijn verschillende en conflicterende toekomstbeelden b 2003 • 30 • 4 5 235 m M a rjo le in van A sselt, Susan van ’t K loo ster en P hilip van N otten Verkennen in onzekerheid legitiem. De romanschrijver Kundera merkte in zijn roman Onwetendheid het volgende op over deze pluraliteit: ‘Voorspellingen mogen ernaast zitten wat de toekomst betreft, ze vertellen wel de waar­ heid over degenen die ze uitspreken.’ Mensen en actoren zien de wereld door verschillende lenzen die andere aspecten van de realiteit zichtbaar maken. Geen van hen heeft een monopolie op de juiste interpretatie van de toekomst en geen van de perspectieven is a priori goed o f fout in termen van plausibiliteit en geloofwaardigheid. Door de onken­ baarheid van de toekomst is pluraliteit immuun voor ‘resolution and appeal to the facts’ (Schön en Rein 1994). Pluraliteit betekent dat de verschillen­ de zienswijzen niet tot elkaar kunnen worden gere­ duceerd, en dat zij niet samengesmolten kunnen worden in een enkel grand paradigm (Fisher­ Kowalski en Haberl 1993). Pluraliteit heeft dus niet per definitie te maken met een informatietekort, maar verwijst naar ver­ schillende interpretaties en het losbarsten van strijd hierover. Voor toekomstverkenners is de omgang daarmee een methodologische uitdaging. Zij moeten daarbij kiezen welke zienswijzen zij wel en welke zij niet meenemen en welke criteria zij daarbij zullen hanteren. Toekomstverkenningen zijn in zekere zin gezamenlijke verbeeldingen, die groepsgebonden zijn (Dobbinga 2001). De participanten in een toekomstverkennende studie zien de realiteit door een specifieke bril. Dat bete­ kent dat de vraag wie participeert in een specifieke toekomstverkenning ook een methodologische dimensie heeft. 4 Onzekerheid, discontinuïteit, pluraliteit in de praktijk van toekomstverkennen De vraag die nu aan de orde komt, is of en zo ja hoe in de praktijk van toekomstverkenningen deze methodologische uitdagingen worden geadresseerd. Op basis van bestaand empirisch onderzoek naar de praktijk van toekomstverken­ ning willen we inzicht krijgen in o f en hoe er in de praktijk wordt omgegaan met onzekerheid, discontinuïteit en pluraliteit. Worstelen met onzekerheid In de Milieuverkenningen 1-4 van het RIVM was geen sprake van een systematisch omgaan met onzekerheid (Van Asselt 2000; Van Asselt e.a. 2001a). Er werd hier en daar wel aandacht aan besteed, maar er was geen strategie die ‘milieu- verkenning-breed’ werd gehanteerd. Als gevolg daarvan bleek het moeilijk, zo niet onmogelijk, de informatie die in de Milieuverkenningen over onzekerheid wordt gegeven te interpreteren - vooral als gevolg van onzekerheidsuitdrukkingen als ‘er wordt aangenomen dat', ‘er is veel onzekerheid, ‘ongeveer’ en ‘waarschijnlijk’, en het spreken over kwantitatieve bandbreedtes. Ook de toekomstver­ kenners zelf gaven aan dat ze enerzijds vinden dat het interpreteren van onzekerheden een essentieel onderdeel hoort te zijn van een toekomstverken­ nende studie, maar dat anderzijds de systematische aandacht voor onzekerheid in het proces van toe­ komstverkennen en in de presentatie van de toe­ komstbeelden tekortschoot (Van Asselt 2000; Van Asselt e.a. 2001a). Deze bevinding wordt ondersteund door het onderzoek van Dobbinga (2001), die door middel van etnografisch onderzoek de praktijk van toe­ komstverkennen bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft beschreven. Zij constateert dat het ‘toestaan van onzekerheid (...) had geleid tot het verrichten van de scenariostudie’, hetgeen geïllus­ treerd kan worden met het volgende citaat uit een van de startdocumenten van dit project: We zien ons geconfronteerd met een veelheid aan belangrijke beslissingen met consequen­ ties voor de toekomst. Door het gevoel van grote onzekerheid hebben we onvoldoende notie o f die beslissingen passend zijn tegen de achtergrond van wat de toekomst ons kan brengen. Dit vergroot weer ons gevoel van onzekerheid (ministerie van Verkeer en Waterstaat 1996). Dobbinga laat zien dat in de loop van het proces meer en meer geredeneerd werd vanuit (quasi)- zekerheden en dat er steeds minder nagedacht werd over de vraag welke toekomsten mogelijk en denkbaar zouden zijn in het licht van onzekerheid. Ze gaat zelfs zo ver dat ze in haar conclusies stelt dat 'het vooronderstellen van onzekerheid' puur retoriek’ bleek te zijn. Schoonenboom (2003) con­ cludeert op basis van zijn praktijkervaring met toe­ komstverkenningen dat ‘het in de praktijk maar moeilijk blijkt hier (aan onzekerheid, MvA) handen b 236 m 2 0 0 3 • 3 0 • 4 Marjolein van Asselt, Susan van 't Klooster en Philip van Notten Verkennen in onzekerheid en voeten aan te geven’. In de uiteindelijke toe­ komstverkenningen komt volgens hem ‘verrassend weinig twijfel’ voor, en hij vindt het verwonderlijk dat toekomstverkenningen ‘zo weinig vraagstel­ lend staan tegenover de toekomst’. Uit het aangehaalde onderzoek blijkt dat het omgaan met onzekerheid bemoeilijkt wordt door tradities in het beleidsveld en binnen de weten­ schappelijke discipline(s) waaruit de toekomstver- kenners afkomstig zijn, alsmede door de attitude ten aanzien van onzekerheid zoals die leeft onder de opdrachtgever(s) en de (veronderstelde) behoefte aan zekerheid van beleidsmakers en politici. Daaren­ tegen stelt Hoppe (1980) dat de houding van de homo politicus als volgt te karakteriseren is: ‘voor hem (de politicus, MvA) biedt de toekomst (naast onze­ kerheid) ook en vooral een ruimte van ongekende mogelijkheden en beïnvloedingskansen.’ Juist de toekomstverkenners zouden dit niet erkennen. Continuïteit is de ‘norm’ Van der Staal en Van Vught ( 19 8 7 ,19 8 8 ) signaleer­ den de WRR-toekomstverkenningen het bestaan lannamen van dynam ische continuïteit in de toe­ komstige ontwikkelingen, wat impliceerde dat schoksgewijze en uitzonderlijke veranderingen’ kuiten beschouwing werden gelaten. Dat leidde tot ten zogenoemde ‘verrassingsvrije’ toekomstver­ kenning. A ls reden voor deze keuze werd destijds door de W RR aangevoerd dat de overzichtelijkheid :n de consistentie anders problematisch zouden »orden. Van der Staal en Van Vught (1987) consta­ teren dat discontinuïteiten zoals ‘sociale, biologi­ sche en natuurrampen’ om ‘methodologische rede­ nen en niet op feitelijke gronden’ in de toekomstverkenningen buiten beschouwing wer- len gelaten. Continuïteit fungeerde in de WRR- terkenningen als methodologische randvoorwaar­ de (Van der Staal en Van Vught 1988). Uit deze eerste verkenning naar het omgaan met discontinuïteit in scenariostudies blijkt dat een dergelijk evolutionair perspectief in de praktijk nog steeds domineert (zie Clark 19 8 8 ; Sleegers 2003). Hit een analyse van recente en representatieve sce- tariostudies blijkt dat zelfs als de gepresenteerde toekomstbeelden structureel afwijken van het leden de weg ernaartoe in het algem een verras­ send lineair is. De meeste toekomstverkenningen kschrijven gradueel veranderende maatschappij - en, waarin de rol van trendbreuken, verrassingen, radicale omwentelingen en systeemveranderingen zeer beperkt is. Zelfs als een abrupte gebeurtenis o f een extreme ontwikkeling wordt meegenom en in een toekomstverkenning, blijkt het moeilijk te zijn daaromheen een sound story te ontwikkelen waarin aandacht wordt besteed aan de oorzaken van dis­ continuïteit en de lange-termijneffecten die deze wel o f niet tot gevolg kan hebben. De wiskundige modellen die de toekomstver­ kenners ter beschikking staan, bieden ‘door hun trendbevestigende werking geen zicht op van de huidige situatie afwijkende ontwikkelingen’ (Van der Staal en Van Vught 1988). Fontela (2000) bevestigt dat dat in de praktijk nog steeds zo is. Hij stelt dat toekomstverkenningsmodellen gebaseerd zijn op wat hij structural inertia noemt, en daarmee van w einig nut zijn voor het exploreren van toe­ komsten waarin discontinuïteiten optreden. Morgan plaatst de voorkeur voor evolutionaire, continue toekomstbeelden in een breder cultureel- historisch perspectief. Hij spreekt over progressive images o f the future, en verwijst daarmee naar het type toekomstbeeld dat contains the idea o f continuous and perpetu- al social change that supposedly ‘progresses’, (...) does assum e that society is continually im proving (...) and does not make a break with the past o f the present. It is continuous and more o f the same; it does not incorporate the notion o f discontinuous change or funda­ mental restruction (Morgan 2002). Hij beargumenteert dat dit type toekomstverken­ ning goed past bij de principes van de bourgeois­ kapitalistische samenleving. Over de periode na de Tweede Wereldoorlog, het tijdbestek waarin toe- komstverkennen als een systematische activiteit steeds populairder werd11, zegt Morgan dat ‘this period o f time allowed the progressive (...) im age o f the future to develop and crystallize naturally’ (Morgan 20 02). Dat betekent dat het denken over de toekomst in termen van discontinuïteit een breuk met het dominante paradigma lijkt te impliceren. ‘ Monoïsme’ is troef In veel toekomstverkenningen wordt de variëteit aan denkbare toekomstbeelden niet vertaald naar b 2372003 • 30 • 4 m Marjolein van Asselt, Susan van 't Klooster en Philip van Notten Verkennen in onzekerheid een set van scenario’s, m aar wordt gekozen voor het zogenoemde 'm eest waarschijnlijke scenario’ m et een minim um - en een m axim um variant.12 Dat wil zeggen dat de scenario’s niet wezenlijk andere toekomsten beschrijven, omdat ze dezelfde set van fundamentele aannames hanteren; een aannam e is niets anders dan een bepaalde interpretatie van een onzekere variabele o f een onzekere relatie. Als plu­ raliteit daadwerkelijk in beschouwing genom en zou worden, zou dat leiden tot verschillende sets van aannam es die intern consistent zijn vanuit het perspectief dat gehanteerd wordt. Uit het em pi­ risch onderzoek naar de praktijk van de M ilieu­ verkenningen 1-4 bleek dat binnen het RIVM a pri- ori één perspectief dominant was, hetgeen aantoonbaar consequenties had voor de onderwer­ pen en de aannam es die in de toekomstverkenning in beschouwing genom en werden (Van Asselt 2 0 0 0 ; Van Asselt e.a. 20 01a). In verschillende disciplines - waaronder de organisatiekunde, de bestuurskunde en het weten­ schapsonderzoek - wordt het fenomeen group-think bestudeerd (zie bijvoorbeeld Janis 19 8 2 ; Senge 19 9 0 en ’t Hart 19 9 4). Group-think betekent dat er door sociale processen in een groep een bepaalde convergentie o f closure optreedt. Group-think is niet per definitie negatief. Dergelijke convergentiepro­ cessen worden als cruciaal beschouwd voor de pro­ ductie van kennis. In relatie tot toekomstverkennin­ gen kan group-think echter impliceren dat toekomstverkenners fundamenteel verschillende perspectieven op de toekomst niet in beschouwing nemen. Het is mogelijk dat ze alvorens het spec­ trum van toekomsten geëxploreerd te hebben, geza­ menlijk gaan geloven in bepaalde toekomsten. De ‘waarschijnlijkheid’ o f het ‘nut’ van dergelijke toe­ komsten wordt dan hoger ingeschat dan dat van toe­ komsten die buiten beschouwing zijn gelaten. Toekomstverkenner Wiberg (2003) zegt hierover: ‘whether the creation o f consensus also improves the validity (...) is an entirely different issue.’ Dobbinga (2001) schetst bijvoorbeeld hoe door group-think en een papegaaiencultuur in het pro­ ces binnen Verkeer en Waterstaat al heel vroeg de contouren van de scenario’s kwamen vast te liggen. Z e werden in het vervolg niet m eer ter discussie gesteld (zie Koot en Hogema 19 9 0 ). Een analyse van een vijftiental toekomstgerichte studies en rap­ porten op het terrein van riviermanagem ent liet zien dat al deze studies impliciet o f expliciet uitgin­ gen van dezelfde set van scenario’s; de scenario’s die waren gepresenteerd in de Watersysteem­ verkenningen. Deze werden in hoge mate gedomi­ neerd door één wereldbeeld en liet andere wereld­ beelden buiten beschouwing (Rijkswaterstaat 19 9 6 ; Van Asselt e.a. 20 01b). In dit geval lijkt er sprake te zijn van een waterwereld-brede logic oj appropriateness: de bij actoren ingesleten logica over wat in een bepaalde situatie als gepast moet worden ervaren en die pluralistisch denken beperkt (March en Olsen 19 89 ). Ook Van der Sluijs (1997) laat zien dat de inbreng van m eer experts niet noodzakelijkerwijs leidt tot een grotere variëteit van mogelijke interpretaties van belangrijke onze­ kerheden. Hij beschrijft hoe in de wereld van het klimaatonderzoek en -beleid pluraliteit begrensd werd door sociale processen. In het licht van pluraliteit in de praktijk van toe- komstverkennen is ook het werk van Galtung (2003) en Wiberg (2003) interessant. Zij evalueer­ den toekomstverkenningen uit de jaren zestig die geleid hadden tot toekomstbeelden en uitspraken over het jaar 2 0 0 0 . Galtung en Wiberg constateren dat de burgers in wat zij de periferie noemden remarkably accurate waren en dat experts - geïnstu- tionaliseerde o f professionele toekomstverkenners - remarkably wrong zaten (Galtung 2003). Galtung brengt een aantal interessante sociaal-culturele aspecten naar voren die de blik van professionele toekomstverkenners sturen. Hij stelt dat geautori­ seerde experts ervoor waken hun status door dol­ drieste toekomstbeelden in gevaar te brengen; dal dergelijke professionele toekomstverkenners dt macht kennen van voorspelling in het mobiliserei van het handelen; en dat die experts beperkt ei ‘gedisciplineerd’ zijn door de tradities van hui home-discipline (vergelijk De Wilde 20 0 0 ). Het idee van participatie van burgers en andere maatschap pelijke actoren in toekomstverkennende studies zoals bijvoorbeeld ook wordt gepropageerd doo: In ’t Veld (2001) en Kasem ir e.a. (2003), lijk daarmee in methodologisch opzicht verwant aan dt thematiek van pluraliteit. Conclusie De bovengenoemde studies naar de praktijk vai toekomstverkennen laten zien dat het omgaan met b 238 m 2003 • 30 • 4 Marjolein van Asselt, Susan van 't Klooster en Philip van Notten Verkennen in onzekerheid onzekerheid, discontinuïteit en pluraliteit metho­ dologisch gezien geen sinecure is. Uit het aange­ haalde em pirisch onderzoek blijkt dat aan het begin van een toekomstverkenningstraject vaak sprake is van goede bedoelingen. En natuurlijk realiseert m en zich dat het verkennen ‘van de toe­ komst een hachelijke ondernem ing is, waarbij vele methodologische valkuilen dreigen’ (Van der Staal en Van Vught 1988). Toekomstverkenners onder­ schrijven de stelling dat het (h) erkennen van onze­ kerheid de basis van elke toekomstverkenning is, dat de enige zekerheid is dat de toekomst anders zal zijn dan het verleden, daarmee implicerend dat structurele veranderingen en discontinuïteiten 1 Het aan dit artikel ten grondslag liggende onderzoek wordt mogelijk gemaakt door een Vernieuwingsimpulssubsidie van NWO, die in 1999 toegekend is aan Marjolein van Asselt. Wij bedanken Am Sleegers, Wieger Bakker en Bart van Steen­ bergen voor hun constructieve commentaar op een eerdere ver­ sie van dit artikel en Wiebe Bijker en Jan Rotmans die in het kader van promotiebegeleiding een bijdrage leveren aan het onderzoek naar methodologie voor toekomstverkenning. 2 Zie bijvoorbeeld Jantsch 1967, Schwartz 19 9 1, Kleiner 1996, Ringland 19 9 8 en 2 0 0 2 en Fahey en Randall 1998. 1 Zie Dobbinga 2 0 0 1; Hoppe 19 80; Van der Staal en Van Vught 1987 en Van Vught 1985. 4 Voor overzichten van beleidsgerelateerde scenariostudies die een indruk geven van de rijkheid en verscheidenheid aan toekomstverkenningen die in het laatste decennium van de vorige eeuw in West-Europa verschenen zijn, wordt verwezen naar Van Asselt e.a. 1998, Greeuw e.a. 2 000, WRR 2000, Stuurgroep Toekomstonderzoek en Strategisch Omgevingsbeleid 2 0 0 1, Ringland 19 9 8 en 2 002 en Van Otten e.a. 2003. 5 www.elsevier.com/locate/futures mogelijk en waarschijnlijk zijn, en dat het nodig is verschillende perspectieven op de toekomst mee te nemen. Dit alles wordt nodig geacht om de band­ breedte van (on)mogelijkheden te kunnen schetsen. Desalniettemin laat het em pirisch onderzoek dat tot op heden is verricht naar de praktijk van toe­ komstverkenning zien dat onzekerheid, disconti­ nuïteit en pluraliteit in de praktijk nog steeds pro­ blematische elementen in het toekomstverkennen zijn.1? De uitdaging is om deze problematiek te onderkennen en om te verkennen hoe en op welke m anier daaraan op een adequate wijze recht gedaan kan worden. 6 www.elsevier.com/locate/issn/00401625 7 www.camfordpublishing.com 8 www.wfs.org/frg.htm 9 Zie ook het populair-wetenschappelijke tijdschrift Scenario e[ Strategy Planning (www.ssplanning.com), dat stra­ tegische planners in het bedrijfsleven tot doelgroep heeft. 10 Een voorbeeld van een onzekerheid door waardediversi- teit is de ‘discount rate’ in de economie. Hammitt en Harvey (2000) laten zien dat de waarde van deze factor afhankelijk is van hoe belangrijk gelijkheid en solidariteit tussen genera­ ties wordt gevonden. Omdat deze normatieve evaluaties ver­ schillen afhankelijk van het wereldbeeld (vergelijk kapitalis­ me met antiglobalisme) is de kwantitatieve waarde van de ‘discount rate’ onzeker. 11 Zie het historische overzicht. 12 Zie Greeuw e.a. 2 000; Van Asselt e.a. 1998, Van Notten e.a. 2003. ‘ 3 Met name Dammers 2000; Dobbinga 2 0 0 1; Stuurgroep Toekomstonderzoek en Stratetgisch Omgevingsbeleid 200 0 en 2 001; Van Asselt 2000; Van Asselt e.a. 2001a; Van der Staal en Van Vught 1987 en 1988). Literatuur Asselt, M.B.A. van, 200 0 , Perspectives on Uncertainty and Risk: The P R IM A approach to decision support, Dordrecht: Kluwer Academie Publishers. Asselt, M.B.A. van, 2003, Discussienotitie Vemieuwings- impulsproject Methodologie voor toekomstverkenning, Maas­ tricht: Universiteit Maastricht, faculteit der Cultuurweten­ schappen. Asselt, M.B.A. van, R. Langendonck, F. van Asten, A. van der Giessen, P. Janssen, P. Heuberger en I. Geuskens, 2001a, Uncertainty el R IV M 's Environmental Outlooks. Documenting a Imming process, Maastricht/Bilthoven: ICIS/RIVM. Asselt, M.B.A. van, H. Middelkoop, S.A. v a n ’t Klooster, W.P.A. van Deursen, M. Haasnoot, J.C.J. Kwadijk, H. Buiteveld, G.P. Können, J. Rotmans, N. van Gemert en P. Valkering, 2001b, Integrated water management strategies fo r the Rhine and Meuse basins in a changing environment: Final report o f the N R P project 0/958273/01, Maastricht/Utrecht: ICIS. Asselt, M.B.A. van en J. Rotmans, 2002, 'Uncertainty in inte­ grated assessment modelling: from positivism to pluralism’ . Climatic Change, 54: 75-105. Asselt, M.B.A. van, C.A.H.M. Storms, N. Rijkens-Klomp en J. Rotmans, 1998, Towards Visions fo r a Sustainable Europe: b 2003•30 • 4 5 239 m http://www.elsevier.com/locate/futures http://www.elsevier.com/locate/issn/00401625 http://www.camfordpublishing.com http://www.wfs.org/frg.htm http://www.ssplanning.com Marjolein van Asselt, Susan van 't Klooster en Philip van Notten Verkennen in onzekerheid A n overview and assessment o f the last decade o f European scenario-studies, Maastricht: ICIS. Bovens, M. en P. ’t Hart, 19 9 6 , Understanding policy fiascoes, New Brunswick: Transaction Publishers. Bury, J.B., 1932, The idea ofprogress: an inquiry into its origins and growth, New York: Dover. Clark, W.C., 1988, ‘Visions o f the 21st century: Conventional wisdom and other surprises in the global interactions of population, technology and environment’ . Perspective 2000. Dammers, E., 2 000, Leren van de toekomst. Over de rol van scenario's bij strategische beleidsvorming, Delft: Eburon. Dobbinga, E., 2 0 0 1, Weerbarstigheid van organisatiecultuur: een organisatie-antropologische studie naar betekenisgeving aan moderne managementinstrumenten. Delft: Eburon. Dror, Y., 1986 , Policymaking under adversity, New Brunswick: Transaction. Ester, P., J. Geurts en M. Vermeulen (red.), 1997, De makers van de toekomst: Over nut en noodzaak van toekomstverkennin­ gen voor beleidsonderzoek, Tilburg: Tilburg University Press. Fahey, L. en R. Randall, 1998, Learning fro m the Future: competitive foresight scenarios, VS: Wiley. Feyerabend, P., 1975, Against method, Londen: Verso. Fisher-Kowalski, M. en H. Haberl, 1993, ‘Metabolism and colonisation: Modes o f production and the physical exchange between societies and nature’ . Social Science Research, 6 (4): 4 ! 5 '4 4 2' Fontela, E., 200 0 , ‘ Bridging the gap between scenarios and models’ . Foresight, 2 (10): 10-14. Foucault, M., 19 6 6 , De woorden en de dingen: een archeologie van de menswetenschappen, Baarn: Ambo. Galtung, J., 2003, What did people predict for the year 2000 and what happened. Futures, 35 (2): 107-121. Geus, M. de, 19 9 6 , Ecologische utopieën: Ecotopia’s en het milieudebat, Utrecht: Jan van Arkel. Greeuw, S .C .H ., M.B.A. van Asselt, J. Grosskurth, C.A.M.H. Storms, N. Rijkens-Klomp, D.S. Rothman en J. Rotmans, 2 000, ‘Cloudy crystal balls: An assessment o f recent European and global scenario studies and models, Copenhagen: European Environmental Agency (EEA)’. Experts' comer report no. 4: Prospects and scenarios. Hammitt, J.K. en C.M. Harvey, 2 000, ‘ Equity, efficiency, uncertainty and the mitigation o f global climate change’ . Risk Analysis, 20 (6): 851-860. Hart, P. ’t, 1994, Groupthink in government: A study o f small groups and policy failure, Baltimore: John Hopkins University Press. Heijden, K. van der, 19 9 6 , Scenarios: the Art o f Strategic Conversation, GB: Wiley. Hoppe, R „ 19 80 , ‘ De driehoeksverhouding tussen politiek, planning en toekomstdenken’ . Bestuurswetenschappen, 5: 287- 302. Janis, I.L., 1982, Groupthink: Psychological studies o f foreign policy decisions and fiascoes, Boston: Houghton Mifflin. Jantsch, E., 1967, Technological forecasting in perspective: A f r a ­ mework fo r technological forecasting, its techniques and organisa­ tion, Parijs: OECD. Kahn, H. en A. Wiener, 1967, The Year 2000, New York: MacMillan. Kasemir, B., J. Jäger, C. Jaeger en M.T. Gardner (red.), 2003, Public Participation in Sustainability Science, Cambridge: Cambridge University Press. Kleiner, A., 19 9 6 , The Age o f Heretics, New York: Doubleday. Koot, W. en I. Hogema, 19 9 0 , Organisatiecultuur, fictie en wer­ kelijkheid, Muiderberg: Coutinho. Latesteijn, H. van en J. Schoonenboom, 1997, ‘Vragen naar de onbekende weg’ . In: Mosterd bij de maaltijd, 20/25 ja a r WRR, Den Haag: WRR. March, J.G. en J.P. Olsen, 1989, Rediscovering institutions: the organizational basis o f politics, New York: The Free Press. Meadows, D.H., D.L. Meadows, J. Randers en W.W. Behrens, 1972, The Limits to Growth, New York: Universe Books. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 19 9 6 , Basisdocument ‘Vervolgvoorstel Lange Termijnverkenning Personenmobiliteit', Den Haag. Morgan, D., 2 002, ‘ Images o f the future: a historical perspective’ . Futures, 34 (9/10): 883-893. Notten, P. van, J. Rotmans, M.B.A. van Asselt en D.S. Rothman, 2003, ‘An updated scenario typology: An attempt at synthesis’ . Futures, 35: 423-443. Polak, F., 1971, The image o f the future, Amsterdam: Elsevier. Rijkswaterstaat, 19 9 6 , Watersysteemverkenningen: De nota Toekomst voor water, Den Haag: Rijkswaterstaat. Ringland, G., 1998, Scenario Planning, Chichester: Wiley & Sons. Ringland, G. (red.), 2 00 2, Scenarios in public policy, New York: John Wiley and Sons Ltd. Schön, D.A. en M. Rein, 1994, Frame reflection: towards the resolution o f intractable policy conterversies, New York: Basic Books. Schoonenboom, J., 2003, 'Toekomstscenario’s en beleid'. b en m, 4. Schwartz, P., 19 9 1, The Art o f the Long View. Planning fo r the Future in an Uncertain World. New York: Currency Doubleday. Senge, P., 19 9 0 , The fifth discipline. New York: Doublebay. Sleegers, A.M., 2003, The future shocks: On the role o f discon­ tinuity in scenario analysis, Maastricht: Maastricht University. Stuurgroep Toekomstonderzoek en Strategisch Omgevings­ beleid, 2 000, Terugblik op toekomstverkenningen, 1, Den Haag: WRR. Stuurgroep Toekomstonderzoek en Stratetgisch Omgevings­ beleid, 2 0 0 1, Zijlicht op toekomstonderzoek: vier casus, Den Haag: WRR. Stuurgroep Toekomstonderzoek en Strategisch Omgevings­ beleid, 2 0 0 1, Handorakel voor toekomstonderzoek: Kennis­ vereisten en procesvereisten aan toekomstonderzoek voor het stra­ tegisch omgevingsbeleid, Utrecht: Lemma. Sluijs, J. P. van der, 1997, Anchoring am id Uncertainty: On the management o f uncertainties in risk assessment o f anthropogenic climate change, Utrecht: Universiteit Utrecht. Staal, P.M., van der en F.A. van Vught, 1987, Vijftien jaar toe­ komstonderzoek door de WRR: de uitgestelde methodologi­ sche reflectie, deel 1, Beleidsanalyse 87 (4): 16-25. Staal, P.M., van der en F.A. van Vught, 1988, Vijftien jaar toe­ komstonderzoek door de WRR: de uitgestelde methodologi­ sche reflectie, deel 2, Beleidsanalyse 88 (1): 5-17. Steenbergen, B. van, 19 9 6 , ‘ Looking into the seeds o f time'. Futures, 28 (6/7): 679-683. Steenbergen, B. van, 2003, De nieuwe mens in de toekomstige wereldmaatschappij. Uitdagingen voor de toekomstonderzoeker, Breukelen: Universiteit Nyenrode. b 240 3 2003•30 • 4 m Marjolein van Asselt, Susan van 't Klooster en Philip van Notten Verkennen in onzekerheid Veld, R.J. in ’t, (red.), 2 0 0 1, Eerherstel voor Cassandra: Een methodologische beschouwing over toekomstonderzoek in omge­ vingsbeleid, Utrecht: Lemma. V u g h t , F . A . v a n , 1 9 8 5 , Beter dan Nostradamus en Cam panella? Over de wetenschappelijke status van de sociaal-wetenschappelij- ke toekomstkunde, L e i d e n : R i j k s u n i v e r s i t e i t L e i d e n . Vennix, J.A .M ., 1 9 9 6 , Group model building: Facilitating team learning using system dynamics, New York: John Wiley & Sons. Wells, H .G., 19 0 2 , ‘The discovery o f the future'. Nature, 15 (1684). W i b e r g , H „ 2 0 0 3 , ‘ D e m o c r a c y w o r k s : p e o p l e t h i n k i n g a b o u t f u t u r e s ’ . Futures, 3 5 ( 2 ) :g g - io 6 . W i l d e , R . d e , 2 0 0 0 , De voorspellers: een kritiek op de toekomst- industrie, Amsterdam: Uitgeverij De Balie. b 2 0 0 3 • 3 0 • 4 m 241