1 LIBRARY OF CONGRESS. I ê 5 jm#^ Jlt&sL | i | UNITED STATES OP AMERICA. | BEKNOPTE GESCHIEDENIS KOLONIE SURINAME, VOOR DE MEER GEVORDERDE JEUGD , DOOR H. L. E. VLIER. AMSTERDAM, H. DE HOOGH. 1 8 63. TT , * VOORREDE. Het is niet te ontkennen, dat het lager onderwijs in Suriname, sedert de laatste jaren, aanmerkelijk is verbe- terd. Door de oprigting van scholen, bepaaldelijk voor meisjes, is in eene groote behoefte der middelen van op- voeding voorzien. Hoe doelmatig het onderwijs op deze scholen ook zij; welke nuttige kundigheden aan de jeugd ook voorden mede- gedeeld, zoo heeft het mij meermalen leed gedaan , kinderen van 14 en meerdere jaren de geschiedenissen van vreemde volken te hooren verhalen, terwijl zij in die van hun eigen land volstrekt onbedreven zijn, omdat de geschiedenis van Suriname , uit gebrek aan een daartoe strekkend school- boek, niet onderwezen wordt. Hierover ernstig gepeinsd hebbende, besloot ik te be- proeven, in hoeverre het mij zoude kunnen gelukken, hier- \ omtrent mijne jeugdige landgenooten dienstig te zijn. 1* 4 De volgende bladen zijn de vruchten mijner daartoe aangewende pogingen. Ik gevoelde bij dien arbeid de zwakheid mijner krach- ten, doch ik rekende, bij deze proef, op eene' welwillende toegevendheid en eene bescheidene beoordeeling. Mogten, door mijn schrijven, de lust en de ijver van anderen opgewekt en aangewakkerd worden, om een beter en geschikter boekje voor de Jeugd zamen te stellen, dan voorzeker zouden de beste wenschen vervuld worden van de Schrijfster. Parajiaeibo, December 1861. Lieve Jeugd! Wanneer men u de geschiedenis van vreemde lan- den verhaalt, luistert gij steeds oplettend er naar; en zoudt ge niet geheel oor en hart willen leenen, nu ik u de geschiedenis van ons dierbaar vaderland, het onschatbare Suriname, wensch mede te deelen? Gewis ! Gij bemint de plaats uwer geboorte en in- woning, waar ge niet slechts het eerste levenslicht hebt aanschouwd, maar ook zoo vele zegeningen uit de hand des Hemelschen Vaders ontvangt; doch die liefde behoort ook gegrond te zijn op eene genoegzame kennis van hare geschiedenis en hare inwendige ge- steldheid. Daardoor zal uwe belangstelling in haar lot toenemen, en hare welvaart en bloei u innig ter harte gaan. Dit wilt ge immers ? Welnu , luister dan ! De kolonie Suriname of Nederlands ch- Guiana wordt ten Noorden begrensd door den Atlantischen Oceaan, ten Oosten door de rivier Maroivyne , welke haar van Cayenne scheidt, ten Zuiden loopt zij in eeuwen oude wouden uit, en ten Westen wordt zij door de rivier Corantyn, die haar van Britsch- Guiana of de Berbice scheidt, bepaald. Deze beide grensrivieren Marowyne en Corantyn zijn omstreeks 57 uren van elkander verwijderd. Suriname 6 ligt dus in het Noordelijke gedeelte van Zuid- Amerika tusschen 57° en 54' W. L., en tusschen 6° en 2' N. B. van Greenivich) en heeft eene uitgestrektheid van 2800 □ geographische mijlen, waarvan slechts 700 mijlen bekend zijn. De kolonie draagt den naam van de hoofdrivier, waaraan de stad Paramaribo gelegen is. Men veronderstelt dat deze rivier haren naam ont- leent van eenen Indiaanschen stam (de Surineri), welke vroeger aan de Amazonen rivier woonde, en van daar naar hier overgekomen was; doch dit is slechts eene gissing, waaraan bewijzen ontbreken. Duister en aan vele twijfelingen onderhevig, zijn de berigten omtrent de eerste grondleggers dezer volk- planting. Ik zal mij niet verdiepen, door die duister- nis heen te dringen, daar zij niet anders bevat dan eene aaneenschakeling van oorlogen en gevechten , waaraan gij toch niets hebben zoudt. Bepalen wij ons dus liever tot datgene , hetwelk uit echte bronnen geput is. KOMST VAN MARECHAL. 1630. Na de ontdekking van het nieuwe werelddeel, Ame- rika (1492) , werden vele togten door Spanjaarden , Portugezen, Engelschen, Hollanders, Zeeuwen en Fran- schen naar Guiana gedaan, ten einde daar volkplan- tingen te stichten. Het gedeelte, dat wij bewonen, was ook het doelwit van veler pogingen. Men vond echter tegenstand bij de oorspronkelijke bewoners dezer 7 landstreek, de Indianen, zoodat die ondernemingen ge- heel mislukten. De eerste geregelde vestiging van Europeanen in Suriname, lieve kinderen! vond plaats in het jaar 1630. Het was een Engelsch kapitein , Marechal genaamd , die toen , met een zestigtal zijner landgenooten , hier aankwam , en zich , met de zijnen , aan de Parakreek , welke zich in de rivier Suriname stort, nederzette. De oevers van Para werden alzoo de eerste be- bouwde gronden van ons land, en de toenmalige kui- tuur bepaalde zich tot de tabakteelt. De verschillende Indiaansche stammen, waarvan de nakomelingen nog in ons midden wonen, waren de eenige bewoners, die Marechal aantrof. Deze stammen leefden destijds meestal in vijand- schap; dikwijls beoorloogden zij elkander en maakten de krijgsgevangenen tot hunne slaven. Uit alles blijkt het , dat de Indianen, even als hunne nakomelingen, de voorkeur gaven aan eene zwervende levenswijze, terwijl zij zich onderhielden met de jagt en vischvangst. Het voorbeeld der nijvere Europeanen , die onder Marechal arbeidden, had niet den geringsten invloed op hen ; echter lieten zij de Engelschen ongestoord , en gingen zelfs op een' vrij goeden voet met hen om. De Engelschen bouwden een klein fortje op het ter- rein, alwaar later de plantage Houttuin is aangelegd. Een weinig verder de Suriname opvarende, bevond zich, aan de regterhand, op de hoogte van Waterland, het stadje Thorarica of Santo Bridges. Deze plaats was zeer onregelmatig gebouwd en bestond uit onge- veer honderd hutten en eene kleine kapel. Dit dorp is evenwel spoedig in verval geraakt; bij de landing 8 van Cassard, in 1712, was daar slechts eene kleine bezetting. Digt bij de Separipabohreek (aan de boven Suriname) , werd ook een dorp aangelegd , de Zandpunt genaamd ; vóór dit dorp kwamen meestentijds de schepen ten anker. Later legde de Gouverneur Mauritius , op deze plek, de plantage la Simplicité aan. Inmiddels had een Nederlander , David Pieterz. de Vries, in Cayenne eene kolonie gesticht. Hij drong in 1634 tot de rivier Suriname door, en vond de En- gelschen in huizen wonen, welke met palisaden, als kleine fortjes, omzet waren. Van het jaar 1634 tot 1639 missen wij, niet alleen alle mededeelingen der oude schrijvers , maar tevens alle overleveringen. Of de Vries zich met Marechal vereenigd had, ligt in het onzekere, doch aangenomen, dat hij dit mogt gedaan hebben, zoo is dit niet van langen duur ge- weest, vermits 65 Franschen, onder den kapitein Poncet de Bretigny , uit Cayenne, in 1640, bezit van Suriname genomen en eene kolonie gesticht hebben , waar thans Paramaribo is. Deze Franschen schijnen toen het fort, later Zeelandia genaamd, aangelegd te hebben. Deze vestiging was niet van langen duur, want de toenma- lige ongezondheid van het klimaat, veroorzaakt door ondoordringbare bosschen en uitgestrekte moerassen , en de invallen der Indianen, noodzaakten hen deze nederzetting op te breken. Van het jaar 1644 begonnen de Portugesche Israëliten zich hier te vestigen; zij kwamen meerendeels uit Brazilië en uit de Nederlanden. Deze Israëliten genoten vele voorregten, als: vrijheid van godsdienstoefening, vrijheid van tienden, voor den tijd van twintig jaren. 9 het uitspreken van regt tot eene zekere som door hunne hoofdlieden enz. Deze Israëliten, zoowel als de En- gelschen, bezaten toen reeds slaven. LORD WILLOUGHBY, GRAAF VAN PARHAM. 1650—1664. De Engelschen bleven meester van Suriname, doch hun bezit bepaalde zich slechts tot Para en den reg- teroever, in het opvaren van de Suriname, tot aan de landerijen, door de Marechalshreek doorsneden. Daar men in Engeland veel had gehoord aangaande de uitgestrektheid, vruchtbaarheid en rijkdom van dit land, zoo besloot Lord Parham, om zich van deze volkplanting meester te maken. Gij beseft wel , mijne vrienden , dat zijne landgenoo- ten alhier, niet alleen geene redenen hadden , om zich tegen hem te verzetten , maar ook vertrouwen moes- ten , door hem tegen alle vijandelijke aanvallen van buiten beveiligd en verdedigd te zullen worden. De Indianen waren hen genegen ; dus van dien kant had men ook geen tegenstand te duchten. Parham rustte in 1650 een schip uit, hetwelk hij naar Suriname zond. Door de bemanning werd , in zijn' naam , bij verdrag met de Indianen , bezit geno- men van het gedeelte lands , tusschen de rivieren Ma- roivyne en Saramacca. Aan het land zelf zou hij weinig gehad hebben , indien hij geene menschen had kunnen vinden, die genegen waren mede te gaan , om het te bevolken. Het nieuwe is steeds een groot lokaas geweest, en dit was hier ook het geval. 1** 10 Doch Parham scheen geen genoegzaam vertrouwen in anderen te stellen. Hij begreep , dat , wilde hij zijne belangen behoorlijk behartigen, hij het genomen land zelf besturen moest. Uit dien hoofde trok hij in 1652 naar Suriname, stelde zich terstond op een' goeden voet met de Indianen, en verkreeg hunne volkomene toestemming om, naar zijn welbehagen, alles in te rigten en uit te breiden. Yoor zooverre dit geschieden kon, deed de Lord den Indianen veel goeds, doch maakte ook veel ge- bruik van den invloed, welken hij op hen verkregen had. Met hunne hulp legde hij zich toe op het verder bouwen der forteres, en breidde de nederzetting uit, zoodat hij in den eigenlijken zin des woords, als de grondlegger van de, door de Indianen, naar hem ge- noemde stad Paramaribo, beschouwd kan worden. Parham was destijds in het best van zijn leven, be- zield met een' vasten geest en eene onwrikbare stand- vastigheid, niet ontbloot van kundigheden; daarbij omringd van nijvere arbeiders, die op zijn aanraden hun vaderland verlaten hadden. Hij legde zich terstond toe op de ontginning der landerijen. Nadat hij het beste hout had verzonden, bepaalde hij zijne eerste bebouwing tot den tabak , en daarna tot het suikerriet. Intusschen hadden de Europeanen in Cayenne zeer veel van de inboorlingen, de Galibische Indianen, te lijden. Eindelijk werden zij door dezen van daar ver- dreven, zoodat zij, in 1654, pogingen deden , om zich in Suriname neder te zetten. De Engelschen, onder Majoor Ruff, weerden de vijandelijkheden, welke de Franschen, onder de aanvoering van de Braglione en Duplessis , gemeend hadden te moeten ondernemen, 11 wakker af. In stede van vijandig, werden zij later door de Engelschen vriendschappelijk ontvangen , en als mede-volkplanters opgenomen. Gij begrijpt zeker niet , lieve kinderen , hoe Lord Parham zoo eigenmagtig bezit van het land heeft kun- nen nemen. Destijds gold het regt van den sterkste zeer veel. Suriname behoorde toen aan niemand. Hij , die der- halve moed en gewapende hulp bezat, daarvan een nuttig gebruik wist te maken , en daarenboven de Indianen in zijn belang konde overhalen, was zeker, meester van het land te worden , en zich in zijn bezit te handhaven. Door eene akte van 2 Junij 1662 werd het regt van eigendom en het gebied over Suriname , door Karei II, Koning van Engeland^ aan Lord Parham en zijnen togt- genoot Lawrens Hide, zoon van den groot-Kanselier, graaf van Clarendon, plegtig toegekend. Vijf achter- eenvolgende jaren bleef Parham in het bezit daarvan, totdat de wisselvallige kans des oorlogs en andere omstandigheden hem dat bezit deden verliezen. Het schijnt dat hij , na het ontvangen van den gift- brief, naar Engeland is teruggekeerd; althans, in het- zelfde jaar 1662, stelde hij den kapitein William Biam tot zijn' gemagtigde aan ; later ontmoeten wij hem als Gouverneur van Berbice en daarna van Barbados. AANKOMST DER ZEEUWEN. 1667—1669. ^ De Franschen , in Cayenne , die zich sedert eenige jaren met de Indianen verzoend hadden , begonnen I 12 vijandelijkheden te plegen jegens de Nederlanders en de Israëliten, die toenmaals Cayenne bewoonden, en verjoegen hen ten laatste van daar. Het was in het jaar 1664, dat deze verdrevene kolonisten de wijk naar Suriname namen. Met vergunning der Engelschen , zetteden de Israëliten zich neder aan de boorden der rivier Suriname , terwijl de Nederlanders aan die der Commewijne de voorkeur gaven. De vlijtige Nederlanders legden zich daar met den meesten ijver op den landbouw toe, hetgeen de beste uitwerkselen te weeg bragt; dit verwekte — zoo als ge, mijne vrienden, ligtelijk kunt nagaan — afgunst, en de Engelschen besloten, hen van daar te verjagen. De Majoor Buff^ die waarschijnlijk met Parham naar Engeland was teruggekeerd, werd, tegen het einde van 1666, naar hier gezonden, om de Nederlanders te verdrijven. Doch terzelfder tijd hadden de dappere Zeeuwen, onder bevel van den kapitein Abraham Cryn- sen, drie schepen naar Suriname uitgerust, één onder bevel van Crynsen zeiven, en de twee andere onder de kapiteins Philips Julius Lichtenberg en Maurits de Barna. Zij kwamen den 28 sten Februarij 1667 op de rivier Suriname , en bragten de Engelschen zoodanig in het naauw , dat deze genoodzaakt werden , zich in het kasteel, aan den oever, op te sluiten, alwaar zij door de Zeeuwen zóó hevig werden aangetast , dat zij het fort, bij verdrag van 5 Maart, overgaven. Crynsen noemde het bemagtigde fort: Zeelandia, be- zette het met 150 man, onder bevel van van Bomen, liet daar 15 stukken geschut achter, benevens levens- middelen en krijgsvoorraad voor zes maanden. Bij het voorloopig vredesverdrag van den 5 den Maart 1667, was door Crynsen voorgeschreven, dat alle goe- 13 deren dergenen, die den eed van getrouwheid aan den Staat weigerden , verbeurd verklaard werden , en de bezetting krijgsgevangen gemaakt, terwijl op de plan- ters eene brandschatting van 100,000 Êg suiker gelegd werd. Men voldeed hieraan, zoo spoedig mogelijk. Crynsen zond toen naar Zeeland , met een bevracht schip, den gemaakten buit, die op ƒ 400,000 geschat werd, en benoemde, bij zijn vertrek, Maurits de Barna tot Gouverneur van Suriname. Deze is dus de eerste Nederlandsche Landvoogd dezer kolonie geweest. Op den 31 sten Julij van hetzelfde jaar werd, tusschen de vereenigde Nederlanden en Engeland, de vrede te Breda gesloten , bij welke gelegenheid het volle eigen- dom der kolonie aan Zeeland werd gewaarborgd. Het gemeenschappelijk belang vorderde, dat men de Engelschen goed behandelde, om alzoo niet in de dwa- ling van Karei II te vervallen, die, door zijn bevel om de Nederlanders van hier te verdrijven, het land te ontvolken en bebouwde velden aan de ruwe natuur terug te geven, aanleiding tot den inval der Zeeuwen gegeven had. In weerwil van de bepalingen, bij den vrede te Breda , werd de kolonie den 18 deü October 1667 op nieuw bedreigd door den kapitein John Hermans. Hij kw r am, na Cayenne veroverd te hebben, met eene vloot vóór het fort Zeelandia, hetwelk, na eene dappere verdediging, ingenomen, de bezetting krijgsgevangen gemaakt , en de kolonie deerlijk geplunderd werd. Men wil, dat deze verraderlijke verovering, door Parham, destijds Gouverneur van Berbice, was uitge- lokt, om zich over het verlies zijner kolonie wraak te verschaffen. Hoe het ook zij, die inval van Hermans , en later die van Henry Willoughby , zoon van Parham , 14 veroorzaakte groote schade aan de planters , door het vernielen van hunne molens en plantage-gebouwen. Hermans nam i bij zijn vertrek , Maurits de Mama , als gevangene, mede naar Barbados, terwijl Henry Wil- loughby de Engelschen dwong, naar Jamaica te ver- trekken, aan welke bedreiging 1200 zielen, benevens hunne slaven enz. , toegaven. Men zond hierop veelvuldige klagten in , wegens het schenden van het verdrag V8.ii Breda, tengevolge waarvan Karei II, Barham gelastte, de berokkende schade te vergoeden ; doch de geschiedenis zwijgt of hij hieraan gevolg gegeven heeft. In 1668 nam Abraham Crynsen weer bezit van Suri- name; doch vertrok reeds op den 16 den Februarij 1669 naar Nederland. PHILIPS JULIUS LICHTENBERG. PIETER VERSTERRE £ i. ABEL THISSO a. i. TOBIAS ADRIAENSSEN a. i. 1669—1678. Lichtenberg werd den 26 sten November 1668, dooi- de Staten-Generaal der vereenigde Nederlanden, tot Gouverneur van Suriname benoemd. Doch, daar hij sukkelend was, verzocht hij verlof, en keerde reeds in Januarij 1671 naar de Nederlanden, tot herstel zijner gezondheid , terug. Hij kwam niet weer in Suriname , en werd vervangen door den Kommandeur Pieter Versterre. De provincie Zeeland had, sedert 1667, het opper- bestuur over de kolonie behouden, doch op den 29 steü Januarij 1672 ging het , behoudens het regt van eigen- 15 dom van Zeeland , aan de Algemeene Staten over, en verkreeg daardoor grooten waarborg voor hare verde- diging en veiligheid. De vrede van West-Munster (9 Februarij 1674), be- vestigde nogmaals het bezit van Suriname aan den Staat. Versterre regeerde tot het jaar 1677, en stierf op den 22 sten Maart van dat jaar. Abel Thisso, Raad van Policie, trad nu op, a. i. tot dat hij, op den 22 sten December 1677, door Tobias Adriaenssen vervangen werd, als Luitenant-Gouverneur. Dit was echter niet van langen duur, want, den 15 den Maart 1678, vertrok Adriaenssen naar Nederland. Het bestuur werd toen , gedurende eenige maanden , waargenomen door Abel Thisso tot aan de komst van den Gouverneur Heinsius , die benoemd werd op den 15 den Januarij 1678, doch eerst den 9 den September hier aankwam. JOHANNES HEINSIUS, GOUVERNEUR. EVERT YAN HEMERT a. i. VERBOOM. 1678—1683. Reeds in de laatste jaren der vorige regeringen , vervolgens gedurende het kortstondige bestuur van Heinsius, werd de kolonie door de Caraïbische Indianen verontrust. De kolonisten beschuldigden zoowel den vroegeren als den toenmaligen Gouverneur, dat zij de oorzaak daarvan waren. Deze beschuldiging werd vervat in een vertoog, op den 17 den Mei 1679, aan de Staten- Generaal ingediend, door eenige kooplieden en andere belanghebbenden in de kolonie, waarbij krachtig aan- 16 gedrongen werd, om bijstand tegen de invallen dei- Indianen. Dit had ten gevolge , dat de Provincie en Admiraliteit van Zeeland de kosten voor het overzenden van 150 man, tot versterking van het garnizoen, op zich nam. Heinsius had , op eigen gezag , zekere koperen muntstukken, prijkende met een' papegaai, ingevoerd, waarvan de gangbaarheid, door de Staten-Generaal . kort daarna verboden werd. Hij stierf in April 1680, na een bestuur van 1V 2 jaar. Ter oorzake van de beschuldigingen tegen de Gouverneurs ingebragt , werd de waarneming van deze betrekking vooreerst onver- vuld gelaten. De Kommandeur Evert van Hemert nam het bestuur waar. Hij stierf evenwel in September 1680 en werd vervangen door den Kommandeur Laurens Verboom, die aan het bestuur bleef tot de komst van van Sommelsdyck, Zeeland geraakte in 1682 , met de Staten van Hol- land, over het eigendomsregt van het fort Zeelandia, in twist , en besloot zich van de kolonie te ontdoen. Op den 10 deü Junij werd de verkoop daarvan aan particulieren, voor de som van ƒ260.000, tot stand gebragt. Deze particulieren vereenigden zich tot eene Maatschappij , onder den naam van West- Indische Kom- pagnie. Op den 23 sten September 1682 werd aan deze Kompagnie een octrooi, door de Algemeene Staten, die steeds het opperbestuur behielden , verleend. Hierbij werden alle mogelijke en uitsluitende regten van land- bouw , handel en scheepvaart aan de Kompagnie toe- gekend , en tevens de regten en verpligtingen der planters en ingezetenen van Suriname aangewezen. Bij dit octrooi werd dan ook bij uitsluiting aan de Kom- pagnie het regt toegekend, om negers uit Afrika te 17 vervoeren en hen in Suriname te verkoopen. Alle arbeid werd destijds , mijne lieve kinderen , door Euro- peanen verrigt, — ■ en onder welke omstandigheden! De geringe ontginning der zware bosschen en de uit- waseming van de moerassen, oefenden den nadeeligsten invloed op de gezondheid der arbeiders uit. Desniet- temin hebben zij zich daaraan niet onttrokken. Zij hebben woeste bosschen geveld en in bloeijende velden herschapen; het hout voor de woningen en fabrie- ken is door hen geveld en bewerkt. Hieruit volgt dus zeer duidelijk, dat, mogten Europeanen, voor meer dan twee eeuwen , in de mogelijkheid geweest zijn , in deze kolonie het land te bebouwen , zij gewis in onze dagen daartoe beter in staat zullen zijn. De groote kosten van beheer der toenemende bevol- king, maar vooral die van hare verdedigings- en vei- ligheidsmiddelen, deden de bewindhebbers der Kom- pagnie, in 1683, besluiten, om V 3 gedeelte daarvan te verkoopen. Dit geschiedde voor V 3 aan de stad Amster- dam en y 3 aan Cornelis van Aerssen van Sommelsdyck , Heere van Sommelsdyck , Spyk, Plate en Bommel, Siere en Markies van Chatillon, Baron van Berniere in Bas- sois enz. Deze vereeniging nam den titel aan van Geoctroijeerde Sociëteit van Suriname, en voerde drie wapens op een schild, namelijk dat van Amsterdam, dat van het huis van Sommelsdyck en dat der kolonie. De geoctroijeerde Sociëteit bleef ook onder het op- pergezag der Algemeene Staten. Inmiddels hadden zes der Vereenigde Nederlandsche Provinciën , bij on- derscheidene akten , zich plegtig verbonden tot het overzenden en onderhouden van krijgsvolk voor Su- riname. 18 CORNELIS AERSSEN VAN SOMMELSDYCK. 1683—1^88. Van Sommélsdych had aangenomen om , zoo spoedig doenlijk , naar Suriname te vertrekken en de waardig- heid van Gouverneur te aanvaarden. Hij had plegtig afgezien van alle geldelijke voordeelen aan die hooge betrekking verbonden, doch alleen bedongen, dat de schepen der Sociëteit hem van Fransche wijnen en specerijen voorzien zouden. Op den 3 den September 1683 vertrok hij uit de Neder- landen , en kwam den 23 steu November in Suriname aan. Monseigneur van Sommélsdych , zoo als hij zich gaarne liet noemen, was van een zeer streng en vast karak- ter. Hij vond hier veel , dat verbeterd moest worden , en slaagde er ook zeer spoedig in de orde te herstel- len, hoewel hij zich hierdoor den algemeenen haat op den hals haalde. De menigvuldige goede verordeningen , door hem gemaakt, toonen aan, dat hij kennis van regeren be zat, en vooral, dat hij eene verafgelegene kolonie, die jaarlijks met onbeschaafde menschen bevolkt werd, goed en voordeelig wist te besturen. De keuze, mijne vrienden! die hij deed, om Suri- name met Nederlanders te bevolken, hoezeer overeen- komstig met den geest van dien tijd, werd noodlottig voor hem zeiven; terwijl daaruit noodwendig de zede- lijke toestand der kolonie zeer veel lijden moest. Hij drong namelijk bij de Staten-Generaal door, dat deze eindelijk den 20 sten Julij 1684 besloten, dat de misdadi- gers, in plaats van in gevangenissen opgesloten te worden, voortaan naar Suriname zouden worden ge- 19 zonden. Aan dit besluit werd dan ook gevolg gege- ven, zoodat achtereenvolgens een aantal meuschen hier kwamen, wier omgang niet dan den nadeeligsten in- vloed op de overige bevolking uitoefenen konde. Daar de Indianen, vooral de Caraïben, niet ophiel- den de kolonie door hunne invallen te verontrusten , liet van Sommelsdyck , in 1683 en 1684, onophoudelijke togten tegen hen doen. Hij verwoestte vijf hunner dorpen , en gaf den last aan de planters om de Ca- raïben , waar zij hen ook tegen kwamen , zonder genade dood te schieten. Hij hield niet op , voordat hij een einde aan de bestaande geschillen tusschen deze en de planters had gemaakt, ten gevolge waarvan een vre- destraktaat gesloten werd , waarbij de drie hoofdstam- men, namelijk: Caraïben, Waroes en Arowakken, voor vrije lieden werden verklaard. In dit zelfde jaar 1684 sloot van Sommelsdyck een' vrede met de wegloopers aan de Coppename. Deze hadden aan de eerste bewoners van Suriname toebe- hoord, en waren bekend onder den naam van Gondie- negers. In 1684 stelde hij een' Raad van Policie en Cri- minele Justitie in, bestaande uit de aanzienlijkste in- gezetenen , en gekozen door stemgeregtigde burgers , zoo als, van dien tijd af, de benoeming van Raden van Policie heeft plaats gevonden. Dit voorregt der ingezetenen werd echter, bij den terugkeer van de kolonie onder het gebied van Nederland, in 1816 in- getrokken. Van Sommelsdyck bragt, op den 24 sten Januarij 1684, den last uit op de planters , om naauwkeurige staten in te dienen van alle personen , vrije of slaven, welke zich op iedere plantage bevonden , met bevel tevens 20 dat, bij elke tien slaven, een blanke of vrije persoon aanwezig moest zijn. Hij maakte voorts , gedurende het jaar 1684, verscheidene andere verordeningen en bepalingen , waarvan vele , gedurende bijkans ander- halve eeuw, in werking gebleven, nu en dan ver- nieuwd, of aan de herinnering terug geroepen zijn. Hij rigtte eene weeskamer op, tot het beheer van zoodanige nalatenschappen , waarvan de belanghebben- den minderjarig of afwezig waren. Hierbij kwam, dat hij de grootste zorg droeg voor de getrouwe opvolging en naleving zijner wetten. Onder het bestuur van dezen Landvoogd werd, in 1685, de Synagoge der Israëliten op de Joden Savanna gesticht. De Israëliten , zoo als ik u te voren vertelde , lieve lezers ! vestigden zich aan de rivier Suriname, Daar bouwden zij , onder Samuel Cohen Nassy, aan den linker oever in het opvaren, 15 uren van Paramaribo verwijderd , aan den top van een' hoogen berg , een dorp , welke plek nu nog den naam draagt van Oude Savanna. Doch de invallen der Indianen en voorna- melijk de steilte des bergs, waardoor men voor on- gelukken vreesde , noodzaakten hen deze plaats te ver- laten, vooral, daar hun eenige uren van dit dorp af een stuk land geschonken werd , door eenen de Meza. Op dit terrein legden zij het tegenwoordig vervallen dorp: de Joden Savanna aan, op eenen schoonen heu- vel, verfraaiden het met eenige huizen en, in 1785, met eene keurige Synagoge, voorzien van eene regt- zaal. Dit dorp nam zeer spoedig toe in rijkom, groot- heid en aanzien, en gedurende meer dan eene eeuw hield het zich staande. Later is dit heerlijk vlek , door onderscheidene omstandigheden , in het diepste verval geraakt, terwijl de brand van den 10 den September 1832 21 het bijna geheel heeft vernietigd, zoodat daar thans niets dan armoede huisvest. Bij de komst van van Sommelsdyck was Paramaribo slechts een verstrooid dorp van ongeveer dertig huizen , meest allen kroegen , gedekt met pina (palmloof) en met palisaden omslagen. Hij bragt spoedig verbete- ring in den aanleg der stad, door haar met breede straten te verfraaijen, en weldra zag men deze plaats met gebouwen prijken en tot een aanzienlijk vlek aan- groeijen. De Gouverneur liet vervolgens de kade op- hoogen, van waterleidingen voorzien en beschoeijen. Ofschoon zoowel schepen der Sociëteit , als andere vaartuigen (ter sluik) slaven uit Afrika hier gebragt hebben, kan men nogtans den juisten tijd niet bepalen, wanneer die invoer begonnen is. Deze ongelukkigen werden voor het grootste gedeelte door de planters gekocht, naar hunne plantages overgebragt en tot den landbouw aangewend. De anderen , die het eigendom der Sociëteit bleven, werden door den Gouverneur ge- bruikt, om met soldaten mede te werken aan de her- bouwing en vergrooting der toenmalige forteres Cottica^ later Sommelsdyck geheeten. Het zal voorzeker veel moeite gekost hebben , de arme Afrikanen een' arbeid te leeren , die hun geheel onbekend was , met gereedschappen te werken , welke zy vroeger nooit gezien hadden. Het pleit dus voor den ijver en de volharding onzer voorzaten , dat zij die menschen dienstbaar aan hunne belangen gemaakt hebben ; doch die ijver en deze volharding werden somwijlen te zeer overdreven , gingen wel eens tot baldadigheden over , en gaven aanleiding dat deze Afrikanen zich van de plantages, waaraan zij toebe- 22 hoorden, verwijderden, en zich in debosschen, welke de onderscheidene rivieren omzoomden, schuil hielden. Van Sommelsdych vaardigde toen plakaten uit , waarbij hij het wegloopen der slaven wilde tegengaan ; hij be- paalde premiën voor hunne op vangst , en beval nadruk- kelijk, om hen met een gloeijend ijzer op den arm te merken, zoowel om bij het aanhouden te kunnen weten, wien zij toebehoorden, als om te voorkomen, dat er negers ter sluik aangebragt werden. Dat af- schuwelijk brandmerken , waarvoor uw jeugdig hart zonder twijfel gruwt, mijne vrienden! is later, bij meerdere beschaving en vooral bij de afschaffing van den slavenhandel, van zelve vervallen. In den aanvang waren de overige leden der Sociëteit zeer tevreden met hetgeen van Sommelsdych ten be- hoeve der kolonie deed; doch de onverzettelijke door- drijving zijner plannen; — de strengheid waarmede hij alles onderhield; — de belastingen, welke hij op den invoer van dranken had geheven , bragten hem in ongenade bij de Edel Groot Achtbare Heeren Di- recteuren der Sociëteit. Verscheidene beschuldigingen werden door de ingezetenen tegen hem ingebragt. Hij verdedigde zich hiertegen , in eene reeks van brieven. Deze brieven, lieve kinderen! zijn niet op een' beleef- den en kieschen toon gesteld, maar ademen het be- leedigd gevoel van een' man van dien tijd, op wien de moeijelijke taak rustte, om menschen van onder- scheiden landaard en karakter, tot burgers eener wel- ingerigte maatschappij te vormen, — van een' man, die niets minder dan zijn leven in de waagschaal had gesteld , om hetgene reeds aangevangen was , tot vol- komenheid te brengen. Het was een onaangenaam leven tusschen den Gou- 23 verneur en de Ingezetenen; doch hij was de man niet, die, door onaangenaamheden van dien aard, van zijne stelling konde gebragt worden. Hij bleef volstandig uitvoeren en bevelen, hetgeen hij meende, met zijnen pligt overeenkomstig te zijn. Van Sommelsdy ck was ook, in het onderhouden der krijgstucht, zeer streng. Hij vorderde van het gar- nizoen, meerendeels uit misdadigers en tuchthuisboe- ven bestaande , veel en zwaar werk. Hij deelde hun veel slagen en een klein rantsoen levensmiddelen toe. Het was met dit volk , dat hij de Sommelsdy cksche kreek , achter de erven aan de Gravenstraat , heeft doen uitdelven en verbreeden. Het bosch langs den oever dier kreek moest neergeveld worden , ten einde de uitdelving te kunnen doen. Het is hoogst waarschijn- lijk, dat hij het voornemen heeft gehad, die kreek met andere kanalen te verbinden , om zoo doende , van die zijde, te allen tijde, de stad van water te voorzien. Ik behoef u niet te zeggen , kinderen ! dat het werk- volk met den bittersten haat jegens den Landvoogd vervuld werd, en slechts naar eene goede gelegenheid wachtte, om zich te wreken. Hij liet de soldaten, van steenen, door negers uitgehakt, eene glooijing aan den oever bij het fort Zeelandia maken. Zij moesten de zware klippen naar dat waterwerk dragen, terwijl op dat tijdstip de magazijnen van levensmiddelen zeer gering voorzien waren. De soldaten werden door den zwaren arbeid muitzuchtig. Daar aan gindsche zijde van het Gouvernementshuis, waar thans de drie rijen hooge tamarinde boomen prijken, stond in vroegere jaren eene laan van oranje boomen. Terwijl van Som- meUdyck) op den morgen van den 19 den Julij 1688, 24 met den Kommandeur Laurens Verboom, in die laan wandelde, kwamen elf zaamgezworene , half dronken e soldaten hem beter rantsoen afeischen. Hierop tastte de Gouverneur naar zijn' degen , om hen af te weren , doch den arm opheffende, gaven zij tegelijk vuur. De Landvoogd stortte, met het zwaard in de hand, na het bekomen van 47 wonden, dood bij den daar zijnde steenen put neder. Verboom bekwam, door zich vóór een' der rebellen te plaatsen, ten einde een' slag, die voor den Gouverneur bestemd was, af te weren, eene wonde in den onderbuik , waaraan hij negen da- gen daarna overleed. De muiters maakten zich toen meester van het fort Zeelandia, de krijgsbehoeften en de magazijnen van levensmiddelen; waarna zij het Gouvernementshuis plunderden. Des namiddags ten 5 ure werd het lijk van den vermoorden Landvoogd, door de rebellen , in het fort, plegtstatig ter aarde besteld. De inwoners waren door deze gebeurtenis zoo zeer in verlegenheid, dat zij zelfs een verdrag met de re- bellen sloten , waarbij hun pardon beloofd werd , wan- neer zij de ingezetenen verder in vrede lieten; doch daar zij aan boord van de Salamander gingen , om te ontsnappen, werden zij door twee schepen ingesloten en gevangen genomen. Elf hunner werden op den jsten Augustus 1688 ter dood veroordeeld en den 3 den daarop teregt gesteld, wordende drie levend geradbraakt en acht opgehangen, terwijl zestig medepligtigen nu en dan, bij vijf en zes, naar Holland gezonden wer- den. — Op last der tijdelijke regering werd op den 3Qsten J u lij 1688 een' algemeene dank-, vast- en bede- dag gehouden, voor de genadige bewaring der kolonie en het herstel der rust na het gevangennemen der muiters. De weduwe van SommelsdycJc , die te 9 s Hage woonde , wenschte toen gaarne haar aandeel in de kolonie te verkoopen. Na vruchteloos dit aan de overige deel- genooten in de Sociëteit te koop te hebben aangebo- den , geraakte zij in onderhandeling met Willem III , koning van Engeland, stadhouder der Vereenigde Ne- derlanden. Van deze onderhandeling gaf zij den 12 den Februarij 1692 aan den burgemeester van Amsterdam kennis ; evenwel is deze verkoop niet tot stand ge- komen. Later, en wel in 1760, is dat derde aan- deel, door de familie van Sommelsdyck , voor de som van zeven honderd duizend gulden aan de stad Am- sterdam verkocht geworden. DE KOMMANDEUR ABRAHAM VAN VREDENBURGH. 1688—1689. Het was zeker een zeer ongunstig tijdstip, mijne waarde vrienden ! waarop van Sommelsdyck zijn leven verloor, Zoo door kerkelijke als andere twisten, heersch- ten hier de grootste tweedragt en gisting. De Kom- mandeur Verboom, die voorloopig het bestuur op zich moest nemen , was daartoe buiten staat. Toen dit op den 20 sten Julij 1688 door van Vreedenburgh geschiedde, lag Verboom op sterven. Het bestuur werd den ridder de Chatülon, zoon van den vermoorden Landvoogd, aangeboden, doch door dezen , om familie-redenen , afgewezen ; eerst later ver- trok hij, met hetzelfde schip, waarmede van Scharp- 2 20 kuisen de reis deed, naar Suriname, ter regeling van de nalatenschap zijns vaders. Van Vredenburgh nam tevens het komman deurschap a. i. over, en werd door de Raden van Policie tot hun medelid gekozen, hoewel dit in strijd was met het octrooi van 1682. Doch men vond zich verpligt, een' buitengewonen maatregel te nemen. De Raden ver- klaarden dit dan ook plegtig, met betuiging dat eene dusdanige benoeming, in het vervolg, van geene toe- passing zoude zijn. De forteres Sommelsdych aan de zamenvloeijing van de Commewyne en Cottica, was nog niet geheel vol- tooid en kon dus nog niet tot verdediging der kolonie strekken. Intusschen was het hoogst noodzakelijk om den mond der Cottica en Commewyne te dekken. De oorlog tusschen de Vereenigde Nederlanden en Lodewijk XIV van Frankrijk leverde de gegronde vrees op, dat deze vorst een' aanslag op Suriname onderne- men zoude. Gedurende dit tusschenbestuur werden de werkzaamheden te Sommelsdych met allen ijver voort- gezet, waartoe de planters tot de levering van twee derden hunner mannelijke slaven gelast werden , tegen een' huur, gelijkstaande aan de waarde van 12 gg suiker per dag. De Staten-Generaal waren zeer tevreden over de verrigtingen van dit tusschenbestuur, zoodat zij zich onbezwaard vonden om , op voorstel der Socië- teit, Abraham van Vredenburgh te bevestigen in de be- trekking van Kommandeur, en tevens zijne benoeming tot eersten Raad van Policie goed te keuren. 27 JAN VAN SCHARPHUISEN. 1689—1696. Op den 20 sten December 1688 benoemde de rege- ring in Holland Jan van Scharphuisen tot Gouverneur van Suriname. Hij kwam , na eene ongelukkige reis , op den 8 sten Maart 1689 hier aan, en nam op den 12 den dier maand het bestuur van deze, naar oproer overhellende , kolonie over, Door eene ernstige en tevens onpartijdige houding stilde van Scharphuisen allengs de inwendige oneenig- heden. Hij stelde eenen raad tot administratie van Civile Justitie aan. Deze raad werd gekozen uit de aanzien- lijkste ingezetenen, aan wie deze betrekking, als een blijk van vereering opgedragen werd , zoodat zij deze ambten, zonder eenige bezoldiging, moesten waarne- men. Doch aan den anderen kant leverde deze be- trekking, uit den aard der zaak, voordeden en voor- regten op , die rijkelijk opwogen tegen elke geldelijke belooning, welke men, naar het gebruik van dien tijd, den benoemden raadsheer zoude kunnen aanbieden. Immers, zij verkregen daardoor een aandeel in de wetgevende magt, en geene wet, door den Gouverneur ontworpen, mogt anders dan met meerderheid van stem- men aangenomen worden. Ook oefenden zij gedeelte- lijk de uitvoerende en regterlijke magt in strafzaken en ook wel eens in regtsgedingen uit, terwijl de be- noeming voor hun leven geschiedde. Van Scharphuisen was bij zijn vertrek uit Holland versterkt geworden met krijgsvolk, hetgeen hem bij- zonder te pas kwam, daar hij korten tijd na zijne 2* 28 komst, zoo als men teregt had gevreesd, met een' ge- duchten buitenlandschen vijand te kampen had. Reeds in April 1689 werd de forteres Zeelandia in staat van verdediging gebragt. Onderwijl van Scharp- huisen zich onledig hield met het bedaren der inwen- dige onlusten, kwam in Suriname , op den 6 den Mei 1689, eene Fransche vloot van negen oorlogschepen en een bombardeer-galjoot, onder bevel van den admi- raal du Casse, aan, met het voornemen om, namens Lodewijk XIV, de kolonie gewapenderhand in te nemen. Doch ten gevolge van de genomene maatregelen, stond ons schijnbaar nietig fortje Zeelandia een driedaagsch (van den 8 sten tot den 10 den Mei) bombardement door, en de vereenigde pogingen van het krijgsvolk, der kolonisten en schepelingen, deden het voornemen der Franschen , om de rivier Commewyne op te varen , ge- heel mislukken , waarna de vijandelijke schepen , na een groot verlies te hebben geleden, in zee staken. Onder de dapperste verdedigers der kolonie bevond zich de ridder de ChatiUon, zoon van den Gouverneur van Sommelsdych, die deerlijk gekwetst werd. Twee maanden later raakte een Fransch oorlogschip, tusschen de rivieren Corantyn en Coppename, in den modder vast. De schepelingen moesten, uit gebrek aan levensmiddelen, zich als krijgsgevangenen over- geven. Zij werden door den Landvoogd gehuisvest, en later, onder zekere voorwaarden, naar een der Fransche eilanden overgezonden. Van Scharphuisen maakte zich, bij het grootste ge- deelte der ingezetenen, zeer bemind. Doch hij trof in den Israëlitischen burger-kapitein Samuel Cohen Nassy, van het begin zijner regering af, een' bitteren vijand aan, die zijn' invloed maar al te zeer gebruikte, om, 29 zoowel zijne geloofsgenooten, als de overige ingezete- nen, tegen den Gouverneur in het harnas te jagen. Het is bekend, dat van Scharphuisen bij zijne aan- komst, toen Nassy zich bij hem vervoegde, dezen op eene terugstootende wijze ontving en behandelde. De beschuldigingen door Nassy tegen den Gouver- neur van Sommelsdyck vroeger ingebragt, konden wel niet anders dan eene groote vooringenomenheid tegen hem bij van Scharphuisen te weeg brengen. De magt welke Nassy, door zijn rijkdom, uitoefende, veroorzaakte veel kwaad ; zelfs zijne geloofsgenooten leden onder zijn' invloed zeer veel. Wel verre dat van Scharphuisen door deze omstan- digheden ontmoedigd werd, droegen ze integendeel bij om zijne geestkracht te versterken. Hij versterkte de forteressen Zeelandia en Sommelsdyck nog meer, en wel bepaaldelijk in de jaren 1689 en 1693. Hij droeg naauwkeurig zorg voor de invoering en invordering van de belastingen , overeenkomstig het octrooi, vernieuwde jaarlijks de plakaten omtrent de keuring der suiker, welke ten behoeve en voor reke- ning der Sociëteit, ter voldoening der belastingen af- gezonden moest worden; — en bragt, bij besluit van 10 Januarij 1695, de bepaling van het octrooi in wer- king, waardoor van ieder opgezeten, vrije of slaaf , een hoofdgeld, ten bedrage van 50 fg suiker, opge- eischt moest worden. Gedurende het zevenjarig bestuur van den Gouver- neur van Scharphuisen heeft hij vele wetten ingevoerd, betrekkelijk de policie, ten opzigte van plantage-be- dienden enz. Ook heeft hij eene belasting geheven op den aankoop van slaven , paarden en runderen , be- paaldelijk tot bestrijding der kosten van het onderwijs. 30 Hij zorgde , dat de gronden behoorlijk bebouwd wer- den , en maakte bepalingen , welke de opneniers van landerijen daartoe noodzaakten, daar zij anders ge- vaar liepen, dat ze door het bestuur terug genomen werden. Op den 10 deu Julij 1691 rigtte hij een Collegie van kleine zaken op. Vroeger had hij Commissarissen be- noemd tot de bestiering der plaatselijke policie , onder den naam van Collegie van gemeene weide. — Ook rigtte hij , in 1795 bij het Gouvernementsplein , eene markt op. De stipte naauwgezetheid , waarmede hij de belangen der Sociëteit behartigde, misschien ook de strenge maatregelen tegen eenige ingezetenen , door de omstan- digheden van dien tijd gevorderd, deden hem, van verschillende zijde, van willekeur en misbruikmaking van gezag, beschuldigen. Hij werd in 1696 in Holland terug geroepen en op den 14 deü Mei van dat jaar opge- volgd door Mr. Paul van der Veen, Van Schar 'phnis en begaf zich van Suriname met het schip Brigdamme , werd door Fransche kapers genomen en te St. Malo opgebragt. In aanmerking nemende de gastvrijheid, welke hij de krijgsgevangenen van het Fransche oorlogschip vroeger bewezen had, bekwam hij een paspoort, en zette zijne reis voort naar de Nederlanden. In Nederland, werden, door Samuel Cohen Nassy, wiens rijkdom hem ook buiten de kolonie een' grooten invloed had bezorgd, vele klagten tegen van Scharphuisen in- gebragt, waarvan het gevolg was, dat hij genoodzaakt werd, zich te regtvaardigen. De uitslag der aanklag- ten vindt men nogtans, evenmin in het door de na- zaten van Nassy uitgegeven werk: Essai Historique, als bij andere schrijvers aangeteekend. Doch, daar 31 Nassy hem zóó vijandig was , en door zijn' invloed dezen Gouverneur tot het geven van rekenschap had doen noodzaken, zou hij zeker niet nagelaten hebben , van dezen uitslag melding te maken, als die voor van Scharphuisen nadeelig ware geweest. Mr. PAUL VAN DER VEEN. 1696—1707. Kort na de aanvaarding van zijn bestuur werd Su- riname door een' tweeden aanval van eene Fransche vloot, onder bevel van de Gennis en de Feroles, Gou- verneur van Cai/enne, bedreigd. De laatste echter ver- nam van de Indianen , dat op de reede twee zware oorlogschepen lagen, hetgeen hem zoodanig afschrikte, dat hij van zijn plan afzag. De kolonie was zoo zeer in bloei toegenomen, dat de Franschen er zeer begeerig naar werden. Dezen keer echter mislukte hun oogmerk, doch de gedenkrollen der Surinaamsche geschiedenis bevatten 16 jaren later het verslag eener onderneming, die de nadeeligste uitwerkselen heeft te weeg gebragt. Op dit tijdstip begonnen de Marrons (boschnegers) zich als inlandsche vijanden berucht te maken. Door hunne nabijheid konden zij veel kwaads uitrigten, ter- wijl zij, door den moeijelijken toegang tot hunne schuil- hoeken, voor vervolgingen bevrijd waren. Gedurende het jaar 1690 waren zij begonnen met de inwoners aan te vallen en gingen hiermede voort. Van der Veen trachtte in 1698, door het beperken van gemeenschap en het verbieden van den handel met slaven , door het verhoogen der vanggelden en zoo al meer, het wegloopen tegen te gaan, maar vruchteloos. 32 De planters vonden echter in den afschuwelijken menschen- of slavenhandel eenige schadeloosstelling voor hunne verliezen, door den aankoop van andere slaven, waardoor zij hunne zaken voortzetten konden. Onderscheidene vereenigingen vonden onder de weg- loopers plaats, en men kan het jaar 1701 aanmerken als het tijdstip, dat ze de belangrijkste plunderingen gedaan hebben, terwijl zij, in het volgend jaar, den planter van der Kamp allerwreedaardigst op zijne plan- tage vermoordden. Het fort Sommelsdych schijnt hen eenige vrees inge- boezemd te hebben, want tot 1712 zwijgen de be- staande oorkonden , zoo wel als de geschiedschrijvers > van de Marrons. Na elf jaren het bestuur gehandhaafd te hebben en terwijl de kolonie, vooral in den landbouw bijzonder bloeide, verzocht en verkreeg van der Veen zijn eervol ontslag, en droeg den 2 den Maart 1707 de waardigheid van Gouverneur aan Mr. Wilhelm de Gruyter over. Mr. WILHELM DE GRUYTER, GOUVERNEUR. TUSSCHENBESTUUR VAN FRANQOIS AN- THONY DE RAYNEVAL a. i. JOHAN DE GOYER, GOUVERNEUR. 1707—1716. De regering van Wilhelm de Gruyter was zeer kort- stondig, daar hij op den 4 den October 1707, naauw- lijks zeven maanden na zijne inhuldiging, overleden is. Hij werd opgevolgd door den Kommandeur Franqois Anthony de Rayneval a. i. , die het bestuur waarnam tot den 18 den Januarij 1710, terwijl toen als Gouverneur 33 gehuldigd werd: Johan de Goyer , die twee dagen te voren in Suriname met het schip Isabella, kapitein Willem de Goyer, was aangekomen. In weerwil, mijne vrienden, dat de oorlog in Europa hevig woedde, genoot men hier nog, in 1711 en in de eerste maanden van 1712, de grootste rust en den ongestoordsten vrede. Doch , gedurende het laatste gedeelte van dat jaar, werd Suriname twee malen door de Franschen aangevallen. De eerste maal kwamen zij op den 8 ste11 Junij 1712, met eenige schepen , onder den Admiraal Jacques Gas- sard 3 de rivier Suriname opzeilen. Zij werden echter, na eenige vruchtelooze pogingen , genoodzaakt , terug te keeren , en den 14 den dier maand wederom zee te kiezen. Deze gelukkige uitslag werd , op last van den Gou- verneur, door een 1 algemeenen dank-, vast- en bede- dag, godsdienstig gevierd. Vier maanden na dezen mislukten aanval kwamen de Franschen , onder aanvoer van denzelfden Admiraal Jacques Cassard, met eene sterke magt van 8 oorlog- schepen en 30 platbodems vaartuigen , waarop 3,000 man troepen, andermaal opdagen. Den 8 steü October zeilden zij de rivier op , en tastten , den volgenden dag, Paramaribo aan, vanwaar zij zulk een' hevigen tegenstand ondervonden , dat zij terugdeinsden. Zij deden daarop eenige aanvallen op verschillende punten, maar werden steeds met verlies afgeweerd. Doch, nu voeren zij de rivier hooger op , verspreidden zich hier en daar, maakten zich meester der plantages aan de rivier Suriname tot aan de Joden- Savanna , en van verscheidene aan de Pardkreek. Het gevaar, waarin men, niet slechts voor zijne 2** 34 bezittingen , maar ook voor zijn leven verkeerde , mijne vrienden, duurde tot den 27 sten October, toen de rege- ring zich in de noodzakelijke verpligting bevond, over eene brandschatting in onderhandeling te treden, die gelukkig tot stand kwam. De kolonisten werden door Cassard bedreigd, dat hij alles te vuur en te zwaard zoude vernietigen , in geval de brandschatting niet uitbetaald werd. De eisch was voor dien tijd zeer hoog n. 1. 40 ten honderd van alle bezittingen der gegoede ingezetenen, en bedroeg ƒ 747,350 Surinaamsch, of ƒ 682,800 Holl. Courant. Cassard verliet, met zijne vloot, Suriname op den 12 den December. De kolonisten hadden gegeven , wat zij geven konden , en stelden aldus de regering in staat , om van den vijand zoo spoedig mogelijk ontslagen te worden. In het volgend jaar werden de ingezetenen opgeroepen, om van hunne bezittingen naauwkeurige begrootingen over te leggen , ten einde daarop aange- slagen te worden, om in de algemeene ramp te deelen. Tevens werden, met overleg van de aanzienlijkste bur- gers, pogingen beraamd tot betere verdedigingsmid- delen tegen den buitenlandschen vijand. De bepalingen, ontstaan uit den aanslag op de in- woners, voor de brandschatting, verwekten veel twist en oneenigheden , en lang duurde het, vóór dat deze zaak geheel ten einde liep. Die aanval van Cassard beroofde de inwoners niet alleen van 40 percent der waarde hunner bezittingen , maar daaruit vloeiden oneindig grootere nadeelen voort, die onherstelbaar waren, de kolonie een' grooten schok toebragten , den grond tot haar verval legden en, na verloop van jaren, op vele tonnen schats en duizende menschenlevens te staan kwamen. 35 Gedurende het verblijf van Cassard hadden ver- scheidene planters , om van de brandschatting vrij te komen, hunne slaven zoo lang willen verbergen, en hen daarom naar de bosschen gezonden, van waar slechts een klein gedeelte uit eigen beweging terug kwam. Na het vertrek van Cassard deed men alle moeite om de achtergeblevenen terug te doen keeren , doch dit was natuurlijk zonder goed gevolg. Zij bleven in de bosschen , sloten zich aan andere wegloopers aan , leefden van den roof en plunderden even als de overige Marrons op de plantages alles uit, totdat de regering zich in de noodzakelijke verpligting gebragt zag, hen te beoorlogen, en, na vele bloedige gevechten, een verdrag met hen aan te gaan. In 1713 hadden de Marrons, welke zich in de wil- dernissen van Para ophielden , een timmerman , op de plantage van Govert Andriessen , om het leven gebragt, en vervolgens alles uitgeplunderd. Dit gaf aanleiding dat de ingezetenen toen een vertoog opzonden aan de Staten-Generaal, waarin zij klagten tegen de regering, wegens de slechte verdedigingsmiddelen, aanvoerden. Dit adres werd aan het Koloniaal Gouvernement, tot onderzoek , gezonden , en daar men van de gegrond- heid der bezwaren ten volle overtuigd was, werd er eene oproeping gedaan, ten einde hierover te beraad- slagen, en middelen ter verbetering aan te wenden. Deze bijeenkomsten, waarbij ieder zijn oordeel om- trent de bedoelde zaak , met vrijmoedigheid te kennen gaf, vonden in den loop der maand November 1714 plaats. Ten aanzien van het doel, n. 1 de versterking, waren allen eenstemmig van gevoelen, dat dit niet uitgesteld 36 kon worden ; — omtrent de middelen kon men het niet spoedig eens worden, daar de burgers wel een gedeelte der kosten, maar niet alles dragen wilden. De Goijer beleefde den afloop niet , daar hij den 28 sten Jnlij 1715 overleed. Op den l sten Augustus werd hij plegtig in het fort Zeelandia begraven. Het bestuur werd, op last van het Hof van Polieie, krachtens besluit der Sociëteit, overgenomen door den Kommandeur de Rayneval en twee Raden van Polieie. Dit tusschenbestuur heeft geduurd tot den 22 3ten Ja- nuarij 1716 , toen Johan Mahony tot Landvoogd werd benoemd. JOHAN MAHONY, GOUVERNEUR. JAN COETIER, GOUVERNEUR. 1716—1722. Het eerste werk van den Gouverneur Mahony be- paalde zich tot het stellen van premiën op het ont- dekken der Klaas- en Pedro-dorpen , voorname schuil- plaatsen der Saramaccaansche Boschnegers. De kolonie stond in dien tijd bloot aan de ver- woestende aanvallen dier boschbewoners. Mahony verbood ook ten strengste, met de beneden- landsche Indianen handel te drijven, dewijl de voor hen daaruit voortvloeijende winsten hen onwillig maak- ten , om de Regering behulpzaam te zijn , in het doen van krijgstogten tegen de Marrons. Overigens vinden wij niets meer omtrent zijn bestuur opgeteekend. Hij stierf op den 4 den October 1717, en werd vervangen door den Kommandeur de Rayneval &. i. 37 Jan Coetier nam den 2 den Maart 1718, het bewind van het tusschenbestuur van de Rayneval over. Onder zijn bestuur werden, in 1720, door een' zilver- smid, Hausbach genaamd, de eerste koffijboomen hier te lande geplant. Zijn voorbeeld werd door velen gevolgd, en dit viel zoo goed uit, dat men reeds in 1724 eenige boompjes uit den Gouvernementstuin , naar de Nederlanden heeft kunnen overzenden. De eerste koffijplantage , welke toen aangelegd werd , was de Nieuwe- Levant , in heneden Cottica gelegen. Het bestuur van dezen Gouverneur was niet van langen duur; hij stierf den 2 den September 1721, nadat hij den 22 sten Julij te voren , de doodstraf op het weg- loopen der slaven had ingesteld. De Rayneval en 2 Raden van Policie namen , na zijn overlijden , het bestuur waar , tot den 9 deD Maart 1722. Dit was de laatste tusschenregering van dezen Kommandeur; want den 3 den October verkreeg hij op verzoek zijn eervol ontslag en overleed den 29 sten De- cember van het volgend jaar. HENDRIK TEMMING, GOUVERNEUR. 1722—1728. Deze Landvoogd werd 1 October 1721 aangesteld en aanvaardde eerst den 9 den Maart 1722 de regering. Met den landbouw was het, bij zijne komst, zeer goed gesteld. Men bepaalde zich nu niet bij uitsluiting, gelijk vroeger, tot het planten van riet en het berei- den van suiker, maar men begon zich met den mees- ten ijver op den aanbouw van koffij toe te leggen. Daar men voor de koffijboomen veel geld gaf, wer- 38 den deze op eene verregaande wijze gestolen , zoodat de Gouverneur verpligt was, hiertegen strafbepalin- gen in te stellen. De Landvoogd bemerkte ook, dat, niettegenstaande de verbodswetten zijner voorgangers, er handel met de Indianen , ja zelfs in het groot , gedreven werd. Men vertrouwde hun ladingen goederen van groote waarde toe, en het kwam telkens tot hevige geschil- len , zoo dikwijls de verantwoording hieromtrent ge- daan moest worden. Daarom vaardigde hij nieuwe en gestrenge wetten daartegen uit. Ook had men getracht, met de bovenlandsche In- dianen vrede en vriendschap te sluiten , ten einde hen ter beoorlooging van de Marrons aan te werven; doch dit wisten de benedenlandsche Indianen telkens tegen te werken. In 1724 plunderden de Marrons de plantage Kin- derback , aan de Commewyne gelegen, terwijl zij de slaven, die niet vrijwillig mede wilden gaan, om het leven bragten. Verscheidene togten werden toen, zon- goed gevolg, tegen hen gedaan. Ziedaar! lieve kinderen, al de bijzonderheden die wij onder het bestuur van den Gouverneur Temming opgeteekend vinden. Hij kwam den 17 den September 1727 in deze kolonie te sterven. De kommandeur Johannes Bleij en 2 Raden van Policie namen de regering waar , tot den 9 den Novem- ber 1728. 39 Mr. carel emilius henri de cheusses, GOUVERNEUR. 1728—1734. De Cheusses werd 26 Julij 1728 tot Gouverneur van Suriname aangesteld. Hij kwam eerst in November van dat jaar in de kolonie aan, en aanvaardde het bestuur op den 9 den dier maand. Bij zijne optreding nam hij maatregelen om de stad en hare omstreken uit te breiden en den gezondheids- toestand te verbeteren. Hij wees bepaalde marktplaat- sen aan, tot het uitventen van groenten, vruchten enz. De buitenwijk Combé of voorstad Zeelandia was vroeger eene plantage, Combé genaamd. Door den eigenaar naderhand verlaten, was het terrein in den boezem van het domein teruggekeerd. Een gedeelte daarvan werd in 1728 aangewend om den omtrek van het fort Zeelandia uit te breiden. Nieuwe magazijnen, als ook woningen voor de Societeitsslaven , werden aldaar gebouwd. Eerst 70 jaren later werd het overige gedeelte van dat terrein in erven verdeeld en aan de ingezetenen ter bebouwing gegeven. Door het ver- laten van deze plantage, zoo als ik u zoo even ver- haald heb, mijne vrienden, was, van het fort Zeelandia af, alles bosch en wildernis geworden. — De inwoners waren gewoon hunne slaven derwaarts te zenden, om brandhout te hakken. Dit werd op den 27 sten Julij 1728 verboden, naardien de slaven zich daar zeer ongeregeld gedroegen, en hunne vereenigingen bekom- mering verwekten. Voorts werd op den 16 den Dec. 1728 bepaald, dat slaven, na 8 uur des avonds zich niet op de straten mogten begeven , zonder schriftelijk 40 verlof van hunne meesters, en voorzien van eene lan- taren met eene brandende kaars. De Cheusses was zeer bemind; de ingezetenen stelden een groot vertrouwen in hem , want hij deed veel ten nutte en in het belang der inwoners, zoodat de tegen- stand, ten aanzien eener nieuwe belasting, niet zoo groot was, als die anders zoude geweest zijn. Om de ingezetenen van zijne welwillendheid een afdoend be- wijs te geven, wendde hij alle pogingen aan, om een groot gedeelte van de kosten der kolonie door de Sociëteit te doen dragen, en het overigens zoodanig te regelen , dat de belasting der burgers zoo min bezwa- rend mogelijk voor hen viel, vooral dat ze op een ieder evenredig drukte. Hij ging zijne onderdanen in alle opzigten door een goed , zedelijk en godsdienstig voorbeeld voor. Hij droeg veel zorg voor de instand- houding van Gods- en eeredienst. Gedurende zijne regering werd telken jare, in de maand Januarij, een algemeene dank-, vast- en bededag gehouden, tot verheerlijking van den Allerhoogste. Hij schonk aan de Portugesche Israëliten te Para- maribo, een stuk land van 140 □ Rijnlandsche voeten, loop en de van de Graven- naar de Heerenstraat, waarop in 1729 eene Synagoge gebouwd werd. Deze jegens de Israëliten aan den dag gelegde verdraagzaamheid , gevoegd bij zijne vroegere betoonde regtvaardigheid , om op het schenden hunner graven strenge strafbepa- lingen te stellen , deed hem de liefde en toegenegenheid winnen der Israëliten, wier aantal groot was, en waar- onder zich vele kundige mannen bevonden. Tot het jaar 1730 had de Sociëteit het uitsluitend regt om, van Afrika, slaven te halen. Dit uitsluitend regt heeft tot vele ongeregeldheden aanleiding gegeven. 41 Er werden ter sluik vele slaven te koop gebragt. Hun koopschat werd met suiker voldaan, en dikwijls was er gebrek hieraan, wanneer de belastingen aan de Sociëteit aangezuiverd moesten worden. Dit gaf aan- leiding tot den wisselhandel. De wisselbrieven wer- den afgegeven ten behoeve der Sociëteit, doch, dewijl de meeste planters geene fondsen in de Nederlanden bezaten, of hunne suiker niet tijdig genoeg verzonden, kwamen die wisselbrieven veelal onbetaald terug, en moest hun bedrag, eerst met interessen, vervolgens met herwissel aan den ontvanger der Sociëteit uitge- keerd worden. In 1730 werd het invoeren van slaven, ook voor partikulieren , opengesteld ; echter bleef de Sociëteit verbonden tot de jaarlijksche invoering van 2500 Afri- kanen. Kort hierna werden de ingezetenen verontrust en verslagen ; angst en verlegenheid maakten zich van hen meester, op het vernemen van den overmoed der wegloopers. Immers de Marrons ontzagen zich niet , de plantage Berg en dal, aan de boven Suriname gele- gen, en het eigendom van den Gouverneur de Cheusses , te plunderen. Terwijl de slaven, op den 28 sten Junij 1730, hier bezig waren op het veld riet te kappen , werden zij door de Marrons aangevallen. Deze hadden zich in het nabijzijnde bosch verscholen, en het tijdstip afge- wacht, dat de negers hunne hakmessen en houwers zouden nederleggen, om het afgekapte riet, in pontjes? naar den molen te vervoeren. Geheel onverwachts wierpen de Marrons zich op de wapens, overvielen de ongewapende negers, en, ofschoon deze zich heldhaf- tig met rietstokken verdedigden, moesten zij nogtans 42 voor sterkere rnagt onderdoen. De wegloopers ont- voerden vijf vrouwen, waarvan er eene verdronk, toen zij pogingen in het werk stelde om te ontkomen; — eene andere werd zwaar gekwetst. De andere slaven, welke in den molen arbeidden, schoten, op het geroep hunner makkers , toe. Trouw aan hunnen meester en gehecht aan hunne vrouwen, zetteden zij de wegloo- pers achterna, en vielen hen onverhoeds zoo dapper aan, dat de vijanden de vlugt namen, met achterlating van alles wat zij geroofd hadden. Slechts een der aanvallers viel in handen der negers : terstond werd hij met de kolfslagen hunner geweren verpletterd. Den slaven van Berg en dal werd tot belooning van hunne dapperheid eenige voorregten geschonken . welke zij nu nog behouden hebben. De Cheusses was een groot voorstander van den landbouw; hij moedigde de planters op allerlei wijze aan, zoodat men. in het laatst van 1728. zich op de teelt van hakao begon toe te leggen, en in het jaar 1733 de eerste verzending daarvan naar de Xederlanden bewerkstelligde. Reeds in 1685 had de Ridder de ChatiUon de kakao- plant ontdekt en te Paramaribo gebragt, toen hij, ter vervolging van eenige weggeloopene soldaten . door zijn' vader werd uitgezonden ; doch men was nog niet tot de aankweeking daarvan overgegaan. De Cheusses, die er het voordeel van inzag, moe- digde — zoo als ik zoo even zeide, — die kuituur aan. Terzelfder tijd legde men katoen-plantages aan, waar- van de opbrengsten, na zijn overlijden, in 1735, naar Holland, werden verzonden. De inrigtingen dezer plantages waren niet zoo kost- baar, als die der suikerstaten ; dit deed den aanleg # 43 van suikerstaten sterk verminderen. Eerst in latere dagen , toen de koffijstaten minder begonnen af te werpen , heeft men zich met kracht op de teelt van riet beginnen toe te leggen , zoodat de suiker tegen- woordig het hoofdvoortbrengsel dezer kolonie is ge- worden. Men bediende zich in het eerst van wind-, later van watermolens , vervolgens van zoogenaamde beestenwer- ken. De windmolen heeft men spoedig laten varen. In onzen tijd treft men , op de meeste plantages , stoommolens aan. In vroegeren tijd, lieve kinderen! had de eigenaar, even als oudtijds bij de Grieken en Romeinen, het regt, om, zonder tusschenkomst van de hooge overheid, zijnen slaaf in vrijheid te stellen, met dat gevolg, dat deze terstond in het genot van alle regten eens vrijen persoons geraakte. Daar echter uit deze handeling, in den toenmaligen stand van zaken, binnen deze ko- lonie , vele ongeregeldheden begonnen te ontstaan , werd het noodzakelijk geacht, dat het vrijgeven als eene daad van het hoogste gezag aangemerkt werd, en daaraan zoodanige verpligtingen werden gehecht , als de maatschappelijke orde vorderde. Te dien einde werden, op den 28 steu Julij 1733, eenige wettelijke bepalingen afgekondigd, welke bij het vrijgeven van slaven moesten opgevolgd worden. De toestand der slavenbevolking baarde steeds veel zorg , terwijl de wegloopers bij voortduring de kolonie bleven verontrusten. Er was dus behoefte aan krijgs- magt , om de orde te handhaven en den overmoed te be- teugelen. Om hieraan te voldoen werden groote kosten vereischt. Na vele vruchtelooze pogingen , werd er 44 eindelijk op den 8 sten December 1733 , eene overeen- komst gesloten tusschen de Directeuren der Sociëteit aan de eene, en de Raden van Policie en de ingeze- tenen aan de andere zijde, wegens de versterkings- middelen der kolonie. Volgens deze overeenkomst zouden de benoodigde vestingwerken binnen zeven jaren voltooid zijn. De Sociëteit zou , gedurende dien tijd , jaarlijks ƒ 20.000 en de kolonisten ƒ 60.000 opbrengen. Doch, in plaats van zeven , heeft het twaalf jaren geduurd , voor dat hieraan een einde kwam. Onder de plannen, die men gevormd had, was de aanbouw van het fort Nieuw -Amsterdam het belang- rijkste. Het mogt den Gouverneur de Cheusses echter niet vergund zijn , den aanleg daarvan te overleven. Op den l sten Februarij 1734, denzelfden dag, dat er oproeping gedaan werd aan de ingezetenen , om opgave van hunne huizen en erven te doen, waarvan de huurwaarde strekken moest tot grondslag van de belasting, overleed deze waardige man, dien de inge- zetenen opregt beminden en hoogschatteden. TUSSCHENBESTUUR VAN DEN KOMMANDEUR JOHAN FRANgOIS CORNELIS DE VRIES MET 2 RADEN VAN POLICIE. JACOB ALEXAN- DER HENRI DE CHEUSSES. DE KOM- MANDEUR DE VRIES EN 2 RADEN. 2 RADEN. JOAN RAYE. 1734—1737. Het bestuur werd, na het overlijden van den Gou- verneur de Cheusses, waargenomen door den Komman- 45 deur de Vries en 2 Raden van Policie , tot den 14 den December 1734, toen het, door den benoemden Gou- verneur Jacob Alexander Henri de Cheusses (broeder des overledenen), die op den ll d en te voren, met het schip Lucretia, kapitein Gerrit Klinkerts was aangeko- men, werd overgenomen. Met dezen Gouverneur werd , op aanbeveling van den beroemden professor H. Boerhave , door de Directie der Sociëteit, om aan het verlangen der koloniale re- gering te voldoen, de botanist (kruidkundige) Isaac Eliaser Augar uitgezonden. Hij was tevens lijfarts van de Cheusses, Een kruidtuin werd toen door Augar aangelegd, welke aan de verwachting ten volle be- antwoord heeft. De regering van dezen de Cheusses duurde slechts zeven weken ; hij stierf op den 25 sten Januarij 1735 , na eene ziekte van acht dagen. Onder zijn bestuur werd, in 1734, de eerste steen gelegd van het fort Nieuw -Amsterdam aan de zamen- vloeijing van de Suriname en Commewyne ; alzoo op een zeer geschikt punt, ter bestrijding van aanko- mende vijandelijke schepen. Na het overlijden van de Cheusses trad het tusschen- bestuur (de Vries) wederom op. De Vries overleefde de Cheusses niet lang. Na zijn overlijden , op den 4 den Maart 1735, wilde de kapitein Pieter Bleij met de twee Raden van Policie het bestuur aanvaarden. Doch , naar aanleiding der bestaande bepalingen mogt hij geene zitting hebben in het Hof van Policie, zoodat vele botsingen daaruit zijn ontstaan, die nogtans ge- lukkig, door de toegevendheid van Kapitein Blevj, ver- meden werden. Het onvolmaakt tusschenbestuur , bestaande uit de 46 twee Raden van Policie, onder het voorzitterschap van Gerrit Pater, hield, tot geluk der ingezetenen, spoedig op , daar de benoemde Gouverneur Joan Baye , den 22 sten December 1735, in Suriname aankwam. Gedurende zijn bestuur heeft men met allen ijver aan de forteres Nieuw -Amsterdam gewerkt. Om den arbeid gemakkelijk te maken, had de regering, in Junij 1735, in het algemeen toegelaten, om aan den hoek der Cqmmewyne , bij het nieuwe fort, hout te vellen, en van daar te vervoeren; deze toelating werd, 4 Mei 1737, ingetrokken. In 1737 bevonden de kolonisten zich, ten aanzien hunner geldelijke aangelegenheden, in eenen erbar- melijken toestand. Geregtelijke vervolgingen hadden plaats, en nu zouden vele plantages onder openbaar beheer gebragt worden. Baye kwam met zijn gezag tusschen beide. De schuldeischers werden, 26 Julij 1737, opgeroepen tot naauwkeurige opgave van hun te goed hebbende, terwijl de schuldenaren uitgenoo- digd werden om, zoowel hun verschuldigde, als den staat hunner bezitting en inkomsten, op te geven, ten einde de schuldeischers tevreden te stellen en de ko- lonisten voor onvermij delijken ondergang te behoeden. Deze buitengewone maatregel verkreeg dien uitslag, welken de Gouverneur hoopte. De eene partij werd overtuigd, dat zij, door verdere vervolging, hare schuldenaren noodeloos en tot eigen schade ten ver- derve zoude brengen, doch dat alles of het grootste gedeelte teregt komen zoude, wanneer zij eenig ge- duld oefende, en zich tot redelijke schikkingen liet overhalen. Dit was echter het laatste bedrijf van de- zen Gouverneur, daar hij den ll den Augustus 1737, dus nog geene twee jaren na zijne optreding , kwam te 47 overlijden. — Hij had zijn ontslag verzocht, hetwelk eerst, den 4 den November, na zijn overlijden bij het Hof van Policie werd ontvangen. GERARD VAN DE SCHEPPER, GOUVER- NEUR-GENERAAL. 1737—1742. Raye werd vervangen door Gerard van de Schepper den 11 den Augustus, als provisioneel Gouverneur, ver- volgens 4 November 1737 als Gouverneur ad interim, en eindelijk den l sten April 1738 als Gouverneur-Ge- neraal ingehuldigd, welke titel van Gouverneur-Gene- raal het eerst door hem is gevoerd geworden. Onder zijn bestuur werden de werkzaamheden aan het fort Nieuw- Amsterdam niet met dien ijver voort- gezet, als het gewigt der zaak gebiedend vorderde. Echter werd den 6 den December 1741 bepaald, dat geene schepen, van welken aard ook, de rivier Suri- name tot voor Paramaribo zouden mogen opzeilen , zonder Nieuw- Amsterdam aan te doen , en zich aldaar behoorlijk te laten verkennen. Ten gevolge van misbruik van gezag , werden onder- scheidene klagten over dezen Gouverneur aan de Di- recteuren der Sociëteit gezonden , waartegen hij zich niet behoorlijk heeft kunnen verdedigen. De Sociëteit zag zich verpligt, aan het verlangen der ingezetenen gehoor te geven, en van de Schepper werd op den 15 deu October 1742, ontslagen. 48 Mr. jan jacob maurxcius, gouver- neur-generaal. 1742—1751. Mr. Jan Jacob Mauritius werd benoemd op den 7 den Februarij 1742, en kwam in Suriname op den 15 deQ October van dat jaar aan. Reeds in het eerste jaar zijner regering werd door de Staten- Generaal aan Wilhelm Hack en de zijnen een Octrooi verleend, voor een tijdvak van 12 jaren, om, aan de boven Suriname, ten hunnen voordeele, onder- zoek te doen naar edelgesteenten of andere handelbare delfstoffen, welke zij daar mogten vinden. Hack en de zijnen ontvingen eenige voorregten tot aanmoediging hunner onderneming. Om het benoodigde geld te ver- krijgen, rigtten zij eene Maatschappij op, onder den naam van Geoctroijeerde Surinaamsche Mineraal- Com- pagnie , bestaande uit 128 aandeelen , ieder groot zeven honderd vijftig gulden. Op den houtgrond Berg en Dal werd hun eene streek lands van tien mijlen in den omtrek , door de Sociëteit geschonken, ten einde het onderzoek aan te vangen. Aanvankelijk hebben zij eenig erts naar de Neder- landen gezonden, doch dit is van zoo weinig waarde bevonden , dat daarmede de kosten niet goed gemaakt konden worden. Ook stortte een gedeelte van den berg in, waardoor 40 arbeiders levend begraven wer- den. Kort hierna verlieten de overgeblevene mijn- werkers de bestuurders. Sommigen beweren, dat de ongezondheid van het klimaat, anderen weder, dat de slechte behandeling , welke zij daar genoten , hen daartoe had aangezet. 49 Mauritius, lieve kinderen! had de handen niet alles vol. Hij trachtte de belangen der ingezetenen te be- vorderen; hij moest de verzuimen van zijnen voorgan- ger ten opzigte der vestingwerken herstellen. Gedurende de laatste jaren waren zeer vele mis- bruiken ontstaan. De Raden van Policie hadden zich de grootste magt toegeëigend. Zij deden wat hun be- haagde , of met hun belang het meest overeenkwam. Zedeloosheid en losbandigheid heerschten allerwegen. De jaarlijksche plakaten ter viering van den vast- en bededag gaven aanleiding tot openbare spotternij. De slaven maakten gebruik van de oneenigheden , welke er tusschen hunne meesters bestonden. De schandelijkste mishandelingen, de afschuwelijkste gru- welen tegen de arme Afrikanen vonden toen plaats , dat dan ook gedurig de ontvlugting van hen ten ge- volge had; ook herhaalden de Marrons hunne invallen. In zoodanigen toestand vond Mauritius bij zijne komst Suriname, Mauritius had vroeger in de Nederlanden aanzienlijke posten bekleed , en veel ervaring opgedaan ; derhalve bemerkte hij spoedig waaraan het kwaad toe te schrij- ven was, terwijl hij zich van de gegrondheid der klag- ten tegen zijnen voorganger overtuigde. Hij verbood het ligtvaardig zweren en vloeken, het ontheiligen van Gods naam , schreef een' dank- , vast- en bededag uit, en men wachtte zich wel, om dezen tot voorwerp van spot te maken. Hij deed ook alle moeite om de regtspleging bij het Hof van Civiele Justitie op eenen goeden voet te brengen , zoodat gedurende zijn bestuur eene menigte bepalingen door dat Hof gemaakt werden , waarvan vele in onze dagen nog opgevolgd worden. 3 50 Ook vaardigde hij eene verbodswet uit tegen het schandelijke, om, veroordeelden tot tepronkstelling ? met vuilnis enz. te werpen ; iets , dat in dien tijd zeer in gebruik was. In 1745 ontstond er zware brand op de Knuffels- gracht; doch, door tijdige hulp, werd men spoedig meester van het vuur. Het volgend jaar 1746 woedde in de geheele ko- lonie een hevige boschbrand, veroorzaakt door zware droogte. De rook, welke daardoor ontstond, was zoo- danig , dat het ademhalen belemmerd werd , en men , op eenige passen afstands, de voorwerpen niet onder- scheiden konde. Omstreeks vijf weken duurde dit, toen het den goeden God behaagde, door zware regens, het vuur te blusschen, dat door geene menschelijke kracht in vier weken tijds had kunnen geschieden. Op den 13 den April 1747 werd het kerkgebouw der Luthersche gemeente, waarvan de eerste steen gelegd was op den 2 den September 1744, plegtig ingewijd. Ofschoon reeds ten tijde van van Sommelsdyck po- gingen aangewend waren , om de Heidensche bevolking te bekeeren , was dit zonder gevolg gebleven. Eerst den l sten Junij 1747 werd de heilige doop, door den Hervormden predikant Ds. de Ronde, toe- gediend aan den neger, Benjamin genaamd, toebehoo- rende aan de Sociëteit. Benjamin legde zijne geloofsbelijdenis af met zeer veel waardigheid, in tegenwoordigheid van den Gou- verneur Mauritius en vele aanzienlijke Dames en Heeren. Van het jaar 1739 af begonnen de Moravische broe- ders zich onder de Indianen te begeven. Welke op- 51 offeringen , welke ontberingen hebben die waardige mannen zich niet moeten getroosten! Welke ruwe be- jegeningen hebben die zelfverloochenende zielen niet moeten verduren ! Doch zij hebben zich daaraan niet gestoord. Ofschoon aanvankelijk hunne pogingen zon- der gevolg bleven, gelukte het hun eindelijk, Gods Woord onder deze zwervende stammen te verkondigen , en licht, troost en hoop aan de Heidenen te schenken. Zij stichtten onderscheidene gemeenten onder de In* dianen. De eerste , die door de Broeders gedoopt werd, was eene Indiaansche vrouw, in het jaar 1748, terwijl de eerste negerslaaf, op den 21 sten Julij 1776, van hen den Heiligen doop ontving, bij w T elke gele- genheid hij den naam van Christiaan kreeg. Later, in het jaar 1788, werd hun, door den Gou- verneur Jan Nepveu , de vergunning gegeven om een kerkje te Paramaribo te bouwen. Gedurende de laatste jaren waren er proeven ge- nomen van kolonisatie met Zwitsersche boeren , welke alle mislukt waren. In 1747 zond de Baron de Spörcke, als eene laatste proef, nog eenige familiën naar Su- riname, Het Gouvernement schonk hun het Oranje- pad , tusschen boven Suriname en Saramacca gelegen , om daar den landbouw uit te oefenen, en bovendien gereedschappen, slaven en vee. In den aanvang ge- noten de volkplanters vele voordeden, doch hunne ongebondene levenswijze, het misbruik van sterken drank, onderlinge twisten, enz. enz. deden de onder- neming spoedig vervallen , en eindelijk te niet gaan. De gruwelijkste mishandelingen jegens de slaven vonden nog altijd plaats. De Marrons van hunne zijde hielden niet op , plantages te plunderen en andere ne- 3* 52 gers tot ontvlugting aan te zetten, ten einde zich bij hen aan te sluiten. Het bestuur besloot toen om eenen geregelden krijgs- togt tegen de Marrons te ondernemen, en hen tot on- derwerping te brengen. Op den 8 sren Augustus 1749 werd er eene oproeping gedaan van degenen , welke genegen waren deze tog- ten mede te maken , waartoe zich een groot aantal mannen aanmeldde. Een bededag werd op den 18 den Augustus uitgeschreven, om het welgelukken dezer on- derneming ten nutte der ingezetenen, van den Aller- hoogste af te smeeken. Het was dan onder bevel van den Kapitein-Luite- nant Gard Otto Greutz, dat deze togt met soldaten, burgers en vertrouwde slaven ten uitvoer gebragt werd. De Marrons kregen eene geduchte nederlaag; hunne dorpen werden verwoest. Creutz zond toen gidsen naar hen , om met hen te onderhandelen. Bij hunne terugkomst bragten de afgevaardigden aarde, boog en pijlen mede , ten teeken van onderwerping. Creutz beloofde het Opperhoofd Adoe dat hij hem, in het volgend jaar, geschenken zou zenden, en gaf hem toen een' rotting met zilveren knop , waartegen Adoe hem een' boog en pijlkoker uitreikte, als bewijs, dat hij, tot aan de sluiting van den vrede , geene vijandelijk- heden tegen de blanken zoude ondernemen. Den ll den December 1749 keerde Creutz met de zijnen te Para- maribo terug. De heer Picolet werd toen met twee blanken en twintig slaven gezonden, om de beloofde voorwerpen te brengen ; doch onderweg werden zij overvallen en vermoord door het Opperhoofd van het Papadorp , Samsam genaamd, die zich de geschenken toeeigende. 53 Daar Adoe het beloofde, op den bepaalden tijd, niet ontving, meende hij dat de blanken hem hadden mis- leid , en slechts op gewapende hulp uit Europa wacht- ten , om hem te beoorlogen, en hij dus, van zijnen kant, niet verpligt was, wapenstilstand te houden. De Marrons begonnen dus weêr de plantages aan te vallen. In Februarij 1750 werden de ingezetenen voor een jaar van geregtelijke vervolgingen vrijgesteld , daar zij uit hoofde van den oorlog in Europa, waardoor de schepen weg bleven, buiten staat waren, de produkten weg te zenden of hunne wisselbrieven van betaling te verzekeren. De ingezetenen in het algemeen hielden veel van Mauritius, en deze maatregel overtuigde hen nog meer, dat hij het goed meende. Eenige huisgezinnen echter, die door hunnen ver- mogenden invloed veel konden uitrigten, van wie ver- scheidene standen afhankelijk waren, leefden met hem in oneenigheid. Hij had hunne eigenliefde gekwetst, door hun meer- malen, in het openbaar, hunne zedeloosheid te ver- wijten. Hij wist ook , dat zij hem haatten , welke gesprekken er gevoerd werden , hoezeer men poogde anderen tegen hem op te ruijen, en de gemoederen te verontrusten. Hij maakte toen verbodswetten tegen het voeren van lasterlijke geruchten ter verkrachting der waardigheid van ambtenaren en gevestigde autoriteiten; tegen het uitstrooijen van valsche geruchten ter verontrusting van de gemoederen der goede ingezetenen; tegen het in omloop brengen van alle zoodanige geschriften, waardoor het Gouvernement in zijne loaardigheid zoude worden gekrenkt, enz. 54 Mevrouw Audra, die, ten gevolge van echtverbind- tenissen , grooten invloed op den gang der zaken uit- oefende, en Salomon Duplessis, die aan het hoofd van een der aanzienlijkste geslachten dezer kolonie stond, waren de hevigste tegenstanders en de bitterste vijan- den van den Gouverneur Maurieius. Duplessis had , door zijne betrekking als Raad van Policie , zijn' rijkdom en aanzien , veel invloed op zijne medeburgers. Hij schepte er het grootste vermaak in, den spot te drijven met alles, wat de Gouverneur in het werk stelde, tot herstel der orde; ja zelfs, in de raadsvergaderingen de grootste onaangenaamheden te weeg te brengen. In het kort, de geschillen tusschen beiden liepen zoo hoog, dat daaromtrent verscheidene vertoogen naar het Bestuur in de Nederlanden opgezonden werden. Zoo als de zaken in 1750 stonden, konden ze met geene mogelijkheid blijven, zonder Suriname aan de grootste gevaren bloot te stellen, want Duplessis en zijne aanhangers zouden alles aan hunne gekwetste eigenliefde opgeofferd hebben. De Staten-Generaal wendden zich toen tot Zijne Doorluchtige Hoogheid den Prins van O 'ranje- Nassau , Stadhouder der Vereenigde Nederlanden , ten gevolge waarvan de Heeren Hendrik Ernst Baron de Spörcke , Mr. Corel Bosschaert en Mr. Jeronimus de Staart Stenis in Commissie gesteld werden , om zich naar Suriname te begeven, tot het inwinnen van inlichtingen omtrent de geschillen , welke er tusschen de Regering en eenige ingezetenen bestonden, en om deze oneenigheden zoo- veel mogelijk tot een goed einde te brengen. Tot het goedmaken der kosten van deze Commissie moesten de burgers eene belasting opbrengen van ƒ 1 per hoofd 55 en een dubbel lastgeld op alle inkomende en uitgaande schepen. De Commissie kwam te Paramaribo in December 1750 aan, en riep terstond elkeen op, om zijne klag- ten aan haar voor te dragen. De klagten kwamen slechts van de zijde van Duplessis en zijne aanhangers in, en men bemerkte spoedig hoe de vork in den steel zat. De Commissie ontsloeg 23 April 1751 den Gouver- neur Mauritius eervol en zond hem naar de Neder- landen, ten einde aldaar zich te verdedigen. Dewijl de oneenigheden slechts tusschen den Gou- verneur en Duplessis bestonden , kwam alles spoedig tot een gelukkig einde, en de Commissie verliet Su- riname, nadat zij het bestuur aan den Baron de Sjwrcke had overgelaten. Het proces tusschen Mauritius en Dujjlessis gevoerd , heeft veel gerucht gemaakt. De Gouverneur werd ten volle vrijgesproken van al de beschuldigingen , welke Duplessis tegen hem had ingebragt , terwijl Duplessis in de kosten van het proces veroordeeld werd ; later mogt hij niet weer in Suriname komen. Hij liet eene dochter na: Maria Susanna Duplessis, wier naam, door menige gruweldaad, in herinnering gebleven is. Hare grafzerk vindt men nog in de Hervormde kerk ; daarop staat te lezen: Maria Susanna Duplessis , geboren in Suriname 10 Maart 1729 , ontslapen 6 October 1795. Eyndelijk ben ik tot rust gekomen! Mauritius heeft naderhand in Hamburg een' aanzien- lijken post bekleed, en overleed aldaar op den 21 sten Maart 1768, in den ouderdom van zes en zeventig 56 jaren. Zijn laatste overschot werd te Purmerend over- gebragt, en daar in zijn familie- grafkelder bijgezet* BARON DE SPÖRCKE a. i. WIGBOLD CROM- MELIN , KOMMANDEUR a. i. PIETER ALBERT VAN DER MEER, GOU- VERNEUR-GENERAAL. 1751—1756. De Baron de SpörcTce maakte een einde aan de twee- spalt, welke er plaats had, bragt de wederspannelin- gen op het standpunt waar zij behoorden, en hand- haafde overal rust en orde. Hij verbood ten sterkste om slaven langs de straat te laten werken en week- of maandgeld op te bren- gen, zonder dat de bronnen bekend waren, waaruit zij die gelden putten. Ook heeft hij pogingen aange- wend, om de Sociëteit over te halen, hem in staat te stellen, tegen de Marrons, die alles dreigden te vernielen, krachtige maatregelen te nemen. Gewis , mijne Vrienden ! ware er nog meer van hem te verwachten, en zoude hij zijne kunde en ervaring, zijn aanzien en vermogen ten nutte der kolonie aan» gewend hebben, indien de draad zijns levens niet zoo spoedig ware afgesneden. Hij overleed op den 7 den September, naauwelijks een jaar en 4 maanden na zijne benoeming. De Kommandeur Wigbold Crommelin nam het be- stuur a. i. waar. Deze waardigheid werd hem betwist door den Baron Verschuer, die zich van den 15 den Sep- tember 1752 af tot den 2 den Februarij 1753 aan het bestuur plaatste. Een brief van de Prinses-Gouver- 57 nante en van de Directie der Sociëteit (31 Januarij 1753) bevestigde Cromrnelin evenwel als waarnemend Gouverneur. Cromrnelin had zijne beste levensjaren in Suriname doorgebragt, en veel tot de bevordering van den bloei der kolonie in het werk gesteld. Hij was Komman- deur onder de drie laatste Gouverneurs. Gedurende het tusschenbestuur van ruim twee jaren , had Crom- rnelin alles aangewend, om eene goede overeenstem- ming met de Eaden der beide Hoven te onderhouden , en met de aanzienlijke ingezetenen , ten nutte van het algemeen, krachtig mede te werken. Hij droeg de belangen der kolonie aan de Sociëteit voor, en toonde de noodzakelijkheid aan, om de krijgsmagt te verster- ken, ten einde geregelde togten tegen de Marrons te kunnen beginnen, daar zij niet ophielden plantages te plunderen , te moorden en andere negers tot het ont- vlugten aan te zetten. Op den avond van den 18 deu October 1754 kwam de benoemde Gouverneur Pieter Albert van der Meer hier aan. Deze Landvoogd was een man van aanzien- lijke geboorte, Kolonel der kavalerie, in dienst der Vereenigde Nederlanden. Zijne inhuldiging vond met de meeste plegtigheid plaats, op Maandag den 21 steu October. Men bragt hem gelukwenschingen toe, die door hem met hartelijkheid werden beantwoord , ter- wijl de eerste Raad van Policie, als volksvertegen- woordiger , in eene treffende toespraak , de hulde van dankbare erkentenis toebragt aan Crommelin, voor alles, door hem in het w r crk gesteld , om die goede verstand- houding te behouden, waardoor men, in eendragt en vriendschap , het nuttige had kunnen volbrengen. Onder het bestuur van dezen Landvoogd werd de 3** 58 proefneming eener nieuwe kolonisatie, aan het Oranje- pad, bij Para, voortgezet. Daartoe waren reeds in Augustus 1754, 80 slaven, waaronder 30 vrouwen, aangekocht, om, onder opzigt van twee blanken, kost- gronden aan te leggen. Van der Meer maakte in De- cember van dat jaar, nadere bepalingen voor degenen, die zich aan de nederzetting zouden wenschen aan te sluiten. Aanvankelijk scheen de proefneming aan de ver- wachting te beantwoorden. Door de toegezegde voor- deelen uitgelokt, hadden vele personen zich op het Oranjepad gevestigd; doch weldra werden er klagten door de kolonisten tegen de bestuurders aangeheven , en een ernstig onderzoek deed overtuigend blijken, dat het terrein onvruchtbaar en de levensmiddelen onvoldoende waren, terwijl heerschende ziekten den arbeid onmogelijk maakten. Ten gevolge daarvan werd het établissement, dat met het doel om een' voormuur tegen de wegloopers op te rigten, in het leven was geroepen, op last der Sociëteit, opgeheven. Van der Meer ontdekte vele leemten en gebreken in verschillende takken van bestuur, en in de behan- deling van regtszaken. Hij wenschte zooveel mogelijk verbetering aan te brengen, doch hij ontmoette zeer vele moeijelijkheden , waaronder vooral de gedurige geschillen tusschen de onderscheidene autoriteiten on- derling, geteld moeten worden. Toen men eindelijk de handen in een sloeg, om, met den Gouverneur, tot bevordering van het algemeen belang mede te werken, trad de dood in het midden en ontrukte van der Meer aan het bestuur des lands. Hij overleed op Dingsdag den 24 sten Augustus 1756. 59 JAN NEPVEU, GOUVERNEUR-GENERAAL a. i. WIGBOLD CROMMELIN, GOUVER- NEUR-GENERAAL a. i. LATER EFFECTIEF. 1756—1768. Na den dood van van der Meer werd er een' geslo- ten brief van de Directie der Sociëteit gevonden, welke bij afwezigheid of overlijden van den Gouver- neur , ontzegeld moest worden. De Raad werd bijeen geroepen, en de brief geopend. Daaruit bleek, dat Jan Nepveu , een man, die alle klassen van administra- tie, van onder af, had doorgeloopen , en thans Secre- taris van het Hof, door de Sociëteit tot Gouverneur- Generaal a. i. was benoemd ; want Crommelin was toen met verlof in Nederland. Dit besluit veroorzaakte vele botsingen en verwar- ringen. Nepveu herstelde zich zoo spoedig mogelijk van de ontsteltenis, welke deze onverwachte en ver- blijdende gebeurtenis hem had veroorzaakt , hij hield toen eene zeer gepaste toespraak, waarin hij de Raden van' Policie verzocht, hem met vriendschap en eens- gezindheid bij te staan in deze zoo moeijelijke be- trekking. Gij kunt begrijpen , lieve lezers ! dat de Raden zeer spijtig waren , Nepveu boven hen verheven te zien. Het ontbrak echter niet aan gelukwenschen, verzeke- ringen en betuigingen van vriendschap. Op den 27 sten Augustus van ditzelfde jaar werd be- sloten een' togt te doen ter verstrooijing van een dorp der Marrons , aangewezen door den neger Codjo , toe- behoorende aan den Raadsheer Biet/» 60 Daar het echter gebleken was , dat de kas tegen de wegloopers geene fondsen bezat om de krijgsmagt te onderhouden , werd eene verhooging dier belasting in- gevoerd. Zelfs deze verhooging verbrak de goede ver- standhouding niet tusschen de regering en de burgers. De winnende hand is steeds mild. Het ging met den landbouw allervoortreffelijkst, en de prijzen der pro- dukten stonden zeer hoog. Iedereen trok voordeel van den bloeijenden staat der kolonie; men had er dus het grootste belang bij, dat de soldaten goed be- taald werden , opdat zij hunnen pligt behoorlijk uit- oefenen konden. Crommelin kwan den 21 sten Januarij 1757 hier terug als Gouverneur-Generaal a. i., en Jan Nepveu keerde tot zijne vorige betrekking terug. In Maart van dit jaar werd Crommeliii als Gouverneur-Generaal bevestigd. Kort na de inhuldiging van Crommelin werd een korps vrijwillige burgers opgerigt tot het houden van posten en het doen van togten tegen de Marrons , daar er een opstand ontstaan was in de Tempatie-kreek , in boven Commewyne. De oorzaak van dezen opstand komt hierop neer: De meeste plantages , aan deze kreek gelegen , waren houtgronden. De arbeid der slaven bestond in het vellen van boomen , waarvan vierkant hout en planken vervaardigd werden. Doordien deze slaven zich altijd trouw aan hunne meesters betoond, — de invallen van wegloopers van hunne plantages geweerd, — en onderscheidene togten tegen hen gemaakt hadden , ge- noten zij van hunne meesters eenige voorregten. Ook bezaten zij eenig vee en gevogelte, en landerijen met aardvruchten beplant; daarenboven konden zij den 61 afval van het hout verkoopen. De slaven van eene dezer plantages, welke toebehoorden aan den Raad van Policie Martin, verzetteden zich tegen hunnen meester, toen hij hen op eene suikerplantage wilde overbren- gen. De Directeur dezer plantage gaf Martin den raad om hen met geweld te vervoeren , ja zelfs gebonden in de ponten over te brengen. Zij vielen toen ver- woed op den Directeur aan , hieuwen hem de handen af, terwijl de soldaten, welke tegen hen afgezonden waren, gedood of mishandeld werden, waarna zij de bosschen inliepen en zich bij andere wegloopers in de boven Suriname , onder het Opperhoofd Arabie, aansloten. Eenige dagen na den opstand werd de kapitein Johan Frederik Meyer tegen hen afgezonden , doch deze moest, met verlies van dertig man, terugkeeren. De wegloopers in de Tempatie bezaten acht dorpen en waren 1600 in getal. Zij liepen vervolgens ver- scheidene plantages af, en gaven in 1758 te kennen, dat zij niet ongenegen waren, een verdrag met de blanken aan te gaan. Daarop werden door het bestuur twee vertrouwde slaven Coffy en Charles- Toivn bij Arabie gezonden, om te onderhandelen. Het Opperhoofd Arabie ontving deze afgevaardigden vriendschappelijk en gaf te kennen, dat het bestuur een of twee blanken bij hem moest doen komen , om over het verdrag te spreken. Te dien einde boden zich vrijwillig aan: James Ab er Crombie, oud-Commissaris, en Johan Rudolph Zobre. Hun werden de negers Coffy en Charles- Ton m , welke door het Gouvernement vrijgekocht waren, toegevoegd. Den 30 sten September 1759 vertrokken zij uit Parama- ribo en den 8 sten October begonnen de onderhandelingen. 62 De kalmte, die gedurende dien tijd heerschte, werd door den Gouverneur ten nutte gemaakt, om zijne aandacht op den gezondheidstoestand der bevolking te vestigen. Reeds had hij in 1758 , aan de kolonie eene zeer belangrijke dienst bewezen, door het stichten van het hospitaal in de Gravenstraat. Intussehen werden de onderhandelingen voortgezet. Eerst in 1760, en wel den 29 sten October, kwamen de vredes-overeenkomsten met de opstandelingen tot stand; zij werden gesloten en bezworen op de plantage Auca. in boven Suriname. De Majoor Meyer was aan het hoofd onzer afgevaardigden , en de neger Pambo aan de zijde der Marrons. De blanken w r erden genood- zaakt, den eed, op de wijze der negers, te bevestigen. Beide partijen moesten namelijk eenige droppels bloed uit den arm in een kalabas (eet- en drinkgereedschap) met water doen vallen , w^aarin een weinig aarde ge- mengd was. Iedereen dronk daarvan een weinig, daarna sprengden zij eenige droppels op den grond, en sprak hun Obia-man (ziener, of profeet) den vloek uit over de- genen, die dit verbond zouden verbreken; waarna beide partijen uitriepen: Na so ! dat is: Amen. Er volgde toen eene gewenschte rust , en den 18 deu April 1761 begaven zich James Aber Crombie en Johan Rudolph Zobre ten tweede male bij de Aucaners , om het vredesverdrag te bekrachtigen, hetwelk op den 22 steü Mei plaats greep. De Marrons van Saramacca sloten eerst den 19 den September 1762 een verdrag met de blanken. In de met hen gesloten overeenkomst, was onder anderen bepaald, dat zij geene ontvlugte slaven bij zich zouden houden, maar hen zouden verdrijven of aan het Gou- vernement, tegen vanggeld, overleveren. 63 De slaven werden hierover zeer misnoegd en een 1 groot aantal vlugtte naar andere gedeelten der bos- schen. In Februarij 1766 begonnen deze de kolonie te verontrusten, en gingen daarmede gewelddadig voort, zoo als straks blijken zal. De groote kosten, die de togten tegen de negers veroorzaakten, deden zulk eene schaarschheid aan geld ontstaan , dat de Gouverneur, in overleg met de leden • van den Raad, in 1763 en 1764, papieren- of kaarten- geld in omloop bragt, tot een bedrag van ƒ 400,000. De gedurige aanwas der vrije bevolking, door de komst van vele buitenlanders , die hier hunne fortuin kwamen beproeven, deed Paramaribo in uitgebreidheid toenemen. Reeds in 1712 telde men er 500 huizen; veertig jaren later waren zij tot bijna 700 aangegroeid. Breede straten, met oranjeboomen beplant, pleinen en ver- scheidene openbare gebouwen , versierden de stad. Men leefde er onbezorgd en dacht niet eens aan het gevaar van brand ; althans er waren geene bluschmiddelen aanwezig; iets, dat verwondering moet baren, als men in aanmerking neemt, dat de huizen van hout gebouwd en meestal met tas (palmloof) gedekt waren. Die zor- geloosheid werd streng gestraft. In den nacht van den 18 den op den 19 den April 1763 werd de stad, door eene zware vuurramp , deerlijk geteisterd. Een aantal huizen werd in de asch gelegd, waardoor veel ver- loren ging. Nu begon men naar brandspuiten om te zien en singels in plaats van tas te gebruiken. De allereerste brandspuiten werden in het volgend jaar aangebragt. Bij zware droogte had men overal gebrek aan drink- water; uit dien hoofde en uit voorzorg voor het ont- 64 staan van brand, delfde men in 1764 bronputten op de openbare straten. Bij het graven der put, op den hoek van de Heeren- en Wagenweg of Kerkhof straten , werd eene ader gevonden , die stofgoud scheen te be- vatten. Het onderzoek heeft echter niet aan de ver- wachting beantwoord. In 1763 en in 1764 woedde de kinderziekte, door een slavenschip aangebragt, allerhe- vigst , en rigtte eene groote vernieling onder de slaven aan. De Landvoogd deed alles wat in zijn vermogen was , om die ziekte tegen te gaan. Men zegt , dat de achteloosheid waarmede de lijken begraven werden, veel had bijgedragen om de besmetting uit te breiden. In dien zelfden tijd begon men voor het eerst de uitbreiding te bespeuren van eene vreesselijke ziekte , n. 1. de lepra of melaatschheid. Meermalen had de regering verboden om Afrikanen, die ingevoerd wer- den en aan deze ziekte leden , te verkoopen. Doch er bestonden geene bepalingen, waarbij de nieuw in- gevoerde negers aan eene schouwing onderworpen waren, en de hebzucht voerde menigeen er toe, om, voor een' geringen prijs , besmette slaven te koopen , als ze slechts in staat waren arbeid te verrigten. In het eerst bouwde men hospitalen voor deze lij- ders in de stad, doch later werden ze buiten de stad verpleegd. Niettegenstaande de genomene voorzorgen breidde die ziekte zich uit, en plantte zich voort tot op onze dagen. Om de misbruiken tegen te gaan , welke er in de uitoefening der geneeskundige wetenschap plaats von- den, werd den 14 den Mei 1763 bepaald, dat voortaan niemand als heelmeester zoude mogen optreden , dan na het afleggen van een examen , ten overstaan van personen, door het Hof benoemd, of, na overlegging 65 van een bewijs wegens in de Nederlanden afgelegd examen. In 1766 werden, van den 21 steu tot den 23 sten Octo- ber, bij tusschenpoozingen , hevige schokken van aard- beving gevoeld. Ongelukken of vernieling ondervond men niet ; slechts e'én man verloor het leven , door uit een venster te springen. Het pad van Wanica werd in 1767 opengekapt, en het Kanaal van dien naam gegraven , omdat het be- stuur den weg te land naar Para gemakkelijker wilde maken. Langs dit Kanaal werden later stukjes land uitgegeven en bebouwd. In het volgend jaar 1768 (22 November) verzocht en verkreeg de Gouverneur verlof tot eene reis naai- de Nederlanden. Hij bleef echter tot den ll deR No- vember 1770 in Suriname, toen hij, na zijn eervol ontslag verkregen te hebben , naar Holland vertrok. Gedurende den verloftijd van Crommelin werd Jan Nepveu , destijds eerste Raad-Fiskaal , tot Gouverneur- Generaal a. i. aangesteld. Crommelin is dus bijkans twaalf jaren Gouverneur van Suriname geweest. Nooit is een Landvoogd vóór of na hem zóó lang hier geweest. Hij gaf het bestuur over op een tijdstip dat Suriname, wel is waar, door de vele invallen der Marrons veront- rust werd, maar evenwel in een' bloeijenden staat was. JAN NEPVEU, GOUVERNEUR-GENERAAL a. r. LATER EFFECTIEF. 1768—1779. Op den 8steü Maart 1770 werd Nepveu plegtig inge- huldigd. 66 De Marrons gingen intusschen voort met stroopen , plunderen en moorden , en het kon den korpsen , welke steeds tegen hen uitgezonden werden, maar niet ge- lukken , hen te overmeesteren. Deze togten kostten aan velen het leven , aan anderen de gezondheid ; want men moest vaak dagen en nachten in de woeste bosschen, in zwampen en moerassen doorbrengen. In Februarij 1769 plunderden de Marrons de plan- tages Rust en Lust en 's Hertogenbosch , terwijl zij eene menigte slaven en krijgsbehoeften medevoerden; in No- vember van het volgend jaar plunderden zij Mon Désir, aan de Mot-kreek; hier ontvoerden zij 16 slaven, en maakten zij vele wapens buit , terwijl zij in Januarij 1771 een militairen post overrompelden en de geweren prijs maakten. In datzelfde jaar plunderden zij ver- scheidene plantages in boven Gottica^ aan de Pattamacca- kreek en aan de Perica-kreek , waardoor zij met een groot getal negers versterkt werden. Er was toen een korps koloniale guides (negers) opgerigt. Aan deze zwarte soldaten heeft Suriname in 1772 grootendeels haar behoud te danken gehad. Het Gouvernement had namelijk van verscheidene plantages de vertrouwdste slaven , tegen eene behoorlijke waar- dering, gekocht en vrijgegeven, vervolgens van hen een korps gevormd^ om de Marrons te beoorlogen, wier invallen in boven Cottica , in 1772, zoo erg wa- ren, dat alle bezittingen aldaar met een onherstelbaar verlies bedreigd werden , indien men hen niet bestreed. Toen zond de Regering de zwarte jagers , die met hunne schuilplaatsen veelal bekend waren, tegen hen af, en het was niet dan na volhardenden strijd en hardnekkige gevechten van negers tegen negers, dat de Marrons overwonnen en de plantages van hunne 67 verwoestingen bevrijd werden. Ter belooning van hunne gewigtige diensten wilde het Gouvernement thans aan de zwarte jagers, in den omtrek der stad, geschikte landerijen in eigendom geven. Doch zij gaven de voor- keur om op de plantages, waaraan zij weleer toebe- hoorden, te blijven, dewijl hunne vrouwen en kinde- ren zich nog daar bevonden. Er waren echter eenige eigenaren en administrateuren , welke niet genegen waren, dit toe te staan, ja zelfs hen op eene onvoeg- zame wijze behandelden , wanneer zij op de plantages kwamen. De Regering vaardigde derhalve (11 November 1772) een adres uit aan eigenaren en administrateuren van plantages , hield hen daarin de gewigtige diensten voor, door de zwarte jagers aan het land bewezen, en noo- digde hen uit om aan dezen, vrijen toegang op de plantages te verleenen. De Directeuren der plantages werden, op zware straffen, bedreigd de guides geene onbehoorlijke behandeling aan te doen , en dezen de verpligting opgelegd , om zich ordelijk te gedragen. Deze jagers verklaarden liever in de slavernij tc willen terugkeeren , dan van de hunnen afgescheiden te blijven. De planters vereenigden zich met de uitnoo- diging van het Gouvernement , en zoo werd deze aan- gelegenheid ten genoege van alle partijen geschikt. In Februarij 1773 kwam, onder bevel van den Ko- lonel Louis Henry Fourgeoud , een korps aan. Den 17 deD September van dat jaar tastte een troep Euro- peesch krijgsvolk, onder Kapitein Mylanct r , bijgestaan door het vrije korps, onder den Luitenant Fredrik (Friderici) het dorp Boehoe aan, en verdreef de Mar- rons van daar; doch in de maand Augustus overvielen deze drie plantages: Perou, La Nouvelle Esperance en 68 de Zuinigheid. De aanwezige blanken vermoordden zij op eene wreedaardige wijze. Er bestaat omtrent het Opperhoofd dezer Marrons Baron genaamd, eene zeer belangrijke aanteekening. In Junij 1772 plunderde hij de plantage Poelwijk , vermoordde den Directeur en zond den blankofficier Muller naar de stad met deze woorden: „Wat u be- treft, gij kunt u verwijderen en uwe huid in veilig- heid brengen , want gij zijt nog te kort in de kolonie „om ons , slaven , te kunnen mishandelen." Daarop brandden zij de gebouwen af en ontvoerden 4-7 slaven. Dit was toch een zeer edele trek, en overtuigt ons, dat de muiters het voornemen niet hadden, om alle vrije personen, welke zij aantroffen, om het leven te brengen , maar slechts degenen , van wie zij of hunne makkers mishandelingen ondergaan hadden. Bar o?i was vroeger het eigendom van J. Dahlberg. Als kind werd hem onderwijs gegeven in het lezen en schrijven ; op lateren leeftijd nam Dahlberg hem naar Holland mede. Toen hij in Suriname terug kwam , verkocht hij Baron , en daar zijn nieuwe meester hem slecht behandelde, en eens om een ligt vergrijp onder de galg liet straffen, ontsnapte Baron, en werd, door wraakzucht gedreven, in weinig tijds een van de groot- ste Opperhoofden der Marrons. De togten in den zwaren regentijd aangevangen ? waren zeer heilloos voor de gezondheid der Europesche krijgslieden. Op vele plaatsen moesten zij zwampen en moerassen doorwaden, waarvan het water hen tot aan de kin reikte , ja zelfs overdekte. Vele ziekten heerschten onder het volk en menigeen vond in de bosschen zijn graf. Evenwel deed dit den moed niet verflaauwen. 69 In 1774 vervolgden Fourgeoud en Stoelman de Mar- rons en verbrandden eenige hunner bebouwde akkers en hutten. Later vernielden zij twee dorpen aan de Tempatie-kreek , beide van 108 woningen. Den 6 den Fe- bruari)' 1775 keerden de bevelhebbers naar Paramaribo terug. Terzelfder tijd kwam er uit Nederland eene versterking van troepen , onder den Kolonel Seybourg. Den 8 sten Februarij trok hij reeds tegen de muiters op. Ook het vrije korps, onder A. Vinsack, deed ver- scheidene togten tegen de Marrons. Vinsack overrom- pelde het dorp, waar het Opperhoofd Bonni gewoon- lijk zijn verblijf hield. Fourgeoud deed nog verscheidene togten en gaf in Januarij 1778 te kennen, dat hij Suriname van de muiters bevrijd had, door hen over de Marowyne te verjagen. Den 25 sten April van dat jaar keerden de overgeblevene troepen naar Furopa terug. Na hun vertrek heeft Kapitein Stedman , die Four- geoud vergezeld en onderscheidene togten tegen de Marrons gedaan had, eene beschrijving van Suriname in het licht gegeven, waarin uitvoerige bijzonderheden zijner krijgsverrigtingen vermeld zijn. Deze togten, waarmede zeer groote kosten gepaard gingen, hadden de schatkist uitgeput. Men moest ge- durig hulp zoeken in het maken van papieren- of kaartengeld. Ten tijde dat de Kolonel Fourgeoud in de kolonie was , onderscheidde zich een Neger, Kwassie genaamd , door moed en helder doorzigt. Hij was met de genees- kracht van vele kruiden bekend. Die van het Kwassie- bitter heeft hij , onder anderen , bekend gemaakt. Kwassie werd vroeger door Mauricius naar de Bosch- negers gezonden , om eene vredesonderhandeling met 70 hen te beproeven. Doch dit werd hem door de inge- zetenen zeer euvel opgenomen, anders had men reeds in 1744 vrede met hen kunnen treffen. In 1776 heeft deze Kwassie eene reis naar Holland gedaan, en werd toen op den 21 sreu Mei van dat jaar aan Z. D. H. den Prins Stadhouder voorgesteld. Keeren wij nu eenige jaren terug. In 1770 werd in Holland eene onderneming ont- worpen ten behoeve van personen , die reeds planta- ges hadden of ze wilden aanleggen. De hoofdsom bedroeg zestig millioen Nederl. Deze negociatie heeft het kwaad , in plaats van te verbeteren , ten hoogste verergerd. Er werd n. 1. bij eenige handelhuizen bepaald, dat er geld voorgeschoten zoude worden aan planters in Suriname. Die in Holland geld bezat, kon het aan een dier handelhuizen (fondshouders) brengen , en een of meer aandeelen in de geldleening bekomen. De ontvangst, verkoop en verantwoording der produkten werden aan de fondshouders opgedragen , als ook de overzending der benoodigde goederen ten behoeve en voor rekening der plantages. De planters, die van deze beleening wilden gebruik maken, lieten hunne plantages zoo hoog mogelijk waar- deren. Dit liep op het laatst zoo hoog, dat de Rege- ring zich verpligt achtte, op den 21 5ten Augustus 1771 daaromtrent gepaste en tevens gestrenge maatregelen te nemen. De ontvangene gelden strekten meer om aan de behoeften der weelde, dan aan die der nood- zakelijkheid te voldoen. Sommige eigenaren in Holland gebruikten en verteerden daar het opgenomen geld , zonder aan het oogmerk der beleening te voldoen. Anderen hier in de kolonie besteedden aanzienlijke 71 kapitalen om prachtige huizen op hunne plantages te bouwen. Aanvankelijk ging alles wel , want de plantages le- verden veel op , en de prijzen der produkten hielden zich staande op de Nederlandsche markt. Doch, toen eenige jaren later de oorlog met hevige woede uit- barstte, en jaren lang de gemeenschap tusschen Suri- name en de Nederlanden stremde, toen de prijzen der produkten daalden, daar Holland, ten gevolge van den oorlog in zijnen Commissie-handel aanmerkelijk ver loor, gingen de meeste eigenaars der verbondene plan^ tages ten verderve. De Directeurs der negociatiën werden langzamerhand bezitters van het grootste ge- deelte dier plantages; terwijl ook andere omstandig- heden medegewerkt hebben , om den staat van zaken te verergeren, en het grootste gedeelte der inwoners in behoefte en sommige zelfs in armoede te dompelen. Het aanwezen der eigenaren hier te lande in vroegere jaren, had den gunstigsten invloed op alle standen der zajnenleving ; een ieder trok voordeel uit hetgeen zij hier te verteren hadden. Met het verminderen van aanwezige eigenaren moest noodwendig het land ver- armen , vele takken van vlijt en nijverheid verloren gaan , vele middelen van bestaan en vertier ophou- den, — in één woord, de voornaamste bronnen der maatschappelijke welvaart opdroogen. Terwijl de togten tegen de Marrons plaats hadden, besloot de Gouverneur Nepwu, met overleg van de in- gezetenen, om een Cordon of linie van verdediging te maken, ten einde hen met beter gevolg te kunnen af- weren , en de ontvlugting van slaven tegen te gaan. Deze linie strekte zich uit van de Joden-Savanna, aan 72 de boven Suriname, tot aan den hoofdpost Gouverneurs- lust, aan de Cassiwinica-kreek , vervolgens van foven Commewi/ne tot aan den hoofdpost Belo.ir. Hiermede werd in 1774 een begin gemaakt. De hoofdposten hadden . door middel van kleinere , gemeenschap met elkander en beantwoordden volkomen aan de heilzame bedoelingen. Jaren lang werd dit Cordon in den besten staat onderhouden , totdat het ophouden van de in- vallen der Marrons, het vredesverdrag met de meeste hunner, en de vermindering der krijgsmagt dit minder noodzakelijk hebben gemaakt. Intusschen ging onze woonplaats, ter oorzake van de verhaalde omstandigheden, niet vooruit. De Directeurs der geoctroijeerde Sociëteit van Suriname namen, in 1778. den titel aan van Regeerders der kolonie Suri- name, met bepaling dat voortaan in hun wapen 'min dat der kolonie gevoegd zouden worden de letters R. Y. S. (Regeerders van Suriname): in ditzelfde jaar werd eene behoorlijke wijkverdeeling der stad gemaakt. Op Zaturdag den 27 sten Februarij overleed de Gou- verneur Nepveu , in den ouderdom van zestig jaren . na het bestuur tien jaren waargenomen te hebben. Gedurende vijf en veertig jaren had hij zijn leven in de kolonie doorgebragt. BERNARD TEXIER 5 GOUVERNEUR-GENERAAL a. i. LATER EFFECTIEF. Mr. TTOLPHERT. JACOB BEELDSNIJDER MATROOS, GOUVERNEUR-GENERAAL a. i. 1779—1784. Na het overlijden van Jan Nepveu nam de Kom- man deur Texier het bestuur waar tot den o JCL - Fe- 73 bruarij 1780, alstoen werd hij effectief aangesteld en tot Kolonel over al de troepen benoemd. Zonder U lang op te houden, lieve kinderen, met het verhaal van de herhaalde togten tegen de Marrons, die dan eens gunstig, dan weer zeer nadeelig, vaak geheel vruchteloos voor de onzen afliepen, moet ik u zeggen , dat in weerwil der verklaring van den Kolonel Fourgeoud , dat hij de kolonie van de Marrons verlost had, de bosschen nog geheel onveilig waren. Men had de Opperhoofden nog niet in handen gekregen, en deze wisten de verstrooide benden spoedig te hereenigen, De zwarte jagers , die meestentijds op togten wer- den uitgezonden , hielden moedig vol. Zij getroostten zich de grootste opofferingen en ontberingen, ten einde aan het vertrouwen, dat men in hen stelde, onmis- kenbaar te beantwoorden. De Luitenant Friderici had nog altijd het bevel over het vrije korps behouden. Destijds 25 jaren oud, vol geestdrift en moed , was het daarom te liever voor hem, daar hij hierdoor gelegenheid verkreeg, om zich met de zeden, gewoonten en gebruiken der negers be- kend te maken. Hij deelde de grootste ontberingen met zijne zwarte jagers , en verwierf daardoor hunne toegenegenheid en hun onbepaaldst vertrouwen. In de wildernissen van Boven Commewyne zou hij bijna echter het slagtoffer van zijnen moed en zijner geestdrift geworden zijn. Hij waagde zich eens alleen in het diepste der wou- den, en verdwaalde. Zijne krijgsmakkers, zoowel de blanke als zwarte onderofficieren , die er bij waren , verspreidden zich en doorkropen de bosschen, om hem op te zoeken. Men begon te vreezen , dat hij welligt door de Marrons ontdekt en om het leven gebragt zou 4 74 zijn. Doch, lieve kinderen! de Hemelsche Vader had hem, ter bevordering van hoogere bedoelingen, ge- spaard. Op den 8 sten dag na zijne verdwijning, werd hij door eenige hunner ontdekt en in zegepraal naar de legerplaats gevoerd. Friderici had geen enkelen Marron ontmoet, of eenig letsel bekomen. Gedurende verscheidene dagen waren wilde vruchten zijne spijze, en het water der lianen zijn drank. Zijn ijzersterk gestel had niets geleden. De diensten door Friderici, in de onderscheidene togten tegen de Marrons, aan Suriname bewezen, ble- ven niet onbeloond; spoedig werd hij van rang tot rang bevorderd. In 1790 vinden wij hem als Kolonel en Kommandeur der militie en later als Gouverneur- Generaal. Gedurende de jaren 1779 en 1780 waren de prijzen der produkten zeer hoog, waardoor de planters van die zijde aanzienlijke voordeden genoten ; doch den 23sten Februari] 1780 werd Paramaribo door een' he- vigen brand geteisterd, waardoor weer aanmerkelijke schade veroorzaakt werd. Tusschen 1780 en 1781 brak er een hevige oorlog uit tusschen de Vereenigde Nederlanden en Engeland; eene omstandigheid , die niet dan de grootste bezorgd- heid in Suriname verwekken kon. Naauwelijks had men deze treurige tijding ontvan- gen, alsook van het voornemen der Engelschen om een' inval hier te lande te ondernemen, of men begon zich daarop voor te bereiden. Ook de Aucaner- en Saramaccaner- Boschnegers , thans onze bondgenooten , boden hunne diensten tegen den Britschen vijand aan, en den 29 sten Maart werden 48 Boschnegers in gar- nizoen naar het fort Nieuw Amsterdam gezonden. 75 De toestand waarin Suriname door dezen oorlog verkeerde , en de stremming der scheepvaart gaven aanleiding tot eene voorziening van den Gouverneur Texier. Hij beval namelijk, dat alle verkoopingen van vaste goederen, zonder onderscheid, zouden blijven opgeschort, daar hij vreesde, dat, door de berigten der vredebreuk , iedereen bevreesd zoude zijn , eigendom- men te koopen, en de eigenaren ze, om dezelfde reden, voor geringe prijzen afzetten zouden. Dit liep echter gelukkiger af, dan men wel gedacht had, want reeds in 1782 bepaalde deze maatregel zich slechts tot plantages. Ter bevordering van een goed toezigt op de genees- en heelkunde werd, op den 21 sten Februarij 1782, het Collegium Medicum opgerigt. Ditzelfde jaar verbood deze Gouverneur ten sterk- ste, om de slavenkinderen van hunne moeders te schei- den en afzonderlijk te verkoopen. Gij ziet dus, lieve kinderen, dat Texier , door deze bepaling, eene groote mate van menschiievendheid aan den dag legde. Ook heeft hij getracht veel tot opbeuring der ko- lonie te ondernemen, en poogde hij, in vereeniging met den verdienstelijken Eaad-Fiskaal Mr. Jan Gerard Wichers, de beschaving te bevorderen. Texier stichtte, met behulp van P. F. Boos, Antonie Blom, Voegen van Engelen en Mr. Beeldsnijder Matroos, in 1782, een genootschap ter beoefening van de natuurlijke historie. De Gouverneur bestemde een stuk land, in den om- trek van Paramaribo , aan den rijweg van Kwatta, tot het houden van vergaderingen en tot het aanplanten en aankweek en van inheemsche en vreemde gewassen. Deze tuin werd de Hortis Surinamensis genoemd. 4* 76 Digt bij evengenoemden plantentuin bouwde de Su- rinaamsehe dichter P. F. Roos een tuinhuis , waarvan het terrein nu nog den naam draagt van Roos oVjari. In ditzelfde jaar werd door de Israëliten een let- terkundig genootschap opgerigt, onder den naam van: Docendo Docemur. Den 25 sten September 1783 had de kolonie het ver- lies te betreuren van Texier. Hij had den leeftijd van 51 jaren bereikt, in het bewustzijn van, zooveel hij daartoe in staat was, tot bevordering van het wezen- lijk belang van Suriname, krachtdadig te hebben ge- arbeid. Daar de Raad-Fiskaal Wichers toen afwezig was, werd aan Mr. Jacob Beeldsnijder Matroos het bestuur opgedragen. Mr. Beeldsnijder Matroos bevorderde de onderhou- ding van de eeredienst, de viering van den Zondag, zoo te Paramaribo als op de plantages. Hij trachtte den landbouw te bevorderen, verbeterde het landelijk bestuur en de policie , in één woord , hij ging eene menigte misbruiken tegen , welke nu en dan waren ingeslopen. Het mishandelen der ongelukkige slaven ging hij uit al zijne magt tegen , maar zorgde tevens voor de handhaving van eene goede tucht onder hen. Gedurende zijn kortstondig bestuur, trachtte hij den landarbeid door de vrije bevolking te doen uitoefe- nen; doch hoewel hier en daar kostgronden door hen aangelegd werden, mislukte deze onderneming geheel en al. Hij heeft de straten verfraaid, door ze met Oranje- boomen te doen beplanten. Ook was hij de eerste in deze kolonie, die eene Boekdrukkerij had opgerigt 77 (1772); de eerste Courant werd door hem op den 10 den Augustus 1774 uitgegeven. Mr. jan jacob wichers. 1784—1790. Den 24 sten December 1784 kwam Wichers, als Gou- verneur, hier aan. Nadat Mr. Beeldsnijder Matroos hem het bestuur overgegeven had, keerde deze tot zijne vorige betrek- king terug. Later vertrok hij naar de Nederlanden en overleed, op vrij gevorderden leeftijd, te 's Gra- venhagen den 14 den September 1793. Onder de regering van den Gouverneur Wichers werd, op den 12 den October 1785, het Jubilé of eeuwfeest gevierd der stichting van de Synagoge op de Joden- Savanna; welke Synagoge, zoo als gij u nog herinneren zult, onder het bestuur vem van Sommelsdyck, in 1685, gebouwd werd. Op uitnoodiging van Regenten der Portugesche Israëlitische gemeente woonde Wichers , benevens vele aanzienlijke ingezetenen uit Paramaribo , dit feest bij , dat met veel pracht en luister gevierd werd. Den 10 deu November 1785 kwam een éénmastvaar- tuig de rivier Suriname opzeilen , met slechts e'én man aan boord, J. Schakfort geheeten. Hij gaf voor van Londen te komen met eene lading krijt, laatstelijk van IS Oriënt, op den 6 den Junij van het vorige jaar ver- trokken te zijn. De oorlog tusschen Groot- Brittannië en Nederland had de kolonie geweldig doen lijden , en de belangen der ingezetenen in de laatste jaren zeer achteruit doen 78 gaan. De scheepvaart was belemmerd. Wilde men dus, nu en dan, produkten afzetten, dan moest men zich met zeer lage prijzen vergenoegen. Geen won- der dus, dat men naar middelen omzag, om dezen toestand te verbeteren. In het volgend jaar werden bepalingen gemaakt tot aanmoediging van den slavenhandel, welke toen als het voornaamste middel tot bevordering der koloniale welvaart, immers van den landbouw, beschouwd werd. Ten gevolge van den Engelschen oorlog was deze han- del zeer aan het kwijnen geraakt. Daar er, in de laatste jaren, vele slaven met den schat van vrijdom werden begiftigd en daardoor de gewone landslasten aanmerkelijk verminderden, werd eene belasting op de ontheffing uit de slavernij gesteld. De Marrons, die met hun Opperhoofd Bonni, in 1776, over de Marowyne waren getrokken en zich eenigen tijd rustig hadden gehouden, begonnen, in het laatst van het jaar 1788, de kolonie wederom te bedreigen. De plantage Clarenbeék werd in Maart van het volgend jaar aangevallen, het grootste deel der slavenmagt en de Directeur Merle gevankelijk medege- nomen. Men vreesde voor het leven van Merle, doch Bonni was edel van karakter. Hij behandelde den gevangenen blanke met goedheid en bood aan, hem tegen een' losprijs vrij te laten. De strooptogten werden door de Marrons voortgezet; er moest met kracht tegen hen gehandeld worden. Den moedigen en bekwamen Friderici, die, aan het hoofd van het vrijkorps, zoo vele blijken van dapper- heid had gegeven, werd de expeditie toevertrouwd. Aan de Marowyne werd een militaire post aangelegd. Bonni tastte deze sterkte op den 25 sten November 1789 79 aan, doch werd door Stoelman en de zijnen zoo kloek- moedig afgeweerd , dat de Marrons de vlugt moesten nemen. Bonni zettede zich op een der eilanden in de Marowyne neder. Onder zijne aanvoerders bevond zich één, genaamd Ascaan. Deze verried zijn bevelhebber Bonni aan de Aucaners , ging tot de blanken over en geleidde hen, op den 30 sten April 1790, heimelijk naar Bonnïs dorp. Deze, door den vijand overvallen, bood geduchten wederstand , doch van alle zijde bestoken , moest hij met groot verlies wijken. De Directeur Merle, die als gijzelaar bij Bonni gehouden was, werd verlost* Deze overwinning werd , bij de terugkomst der troe- pen, te Paramaribo , met vreugdegejuich gevierd. Ascaan kreeg tot loon van zijn gepleegd verraad: de vrijheid en een geschenk van honderd gulden in geld. In Februarij 1790 kocht het Gouvernement van on- derscheidene plantages vertrouwde slaven vrij, ter ver- sterking van het korps koloniale guides. Wichers kreeg , door verschil van staatkundige ge- voelens , oneenigheden met eenige voorname personen , en hij bemerkte, dat hij, met den krachtigsten wil, niet naar wensch slaagde, om de belangen van Suri- name te behartigen. Hij besloot dus, zijne hooge betrekking neer te leg- gen en naar Nederland terug te keeren, hetgeen op den 15 den Junij 1790 plaats had, nadat hij op den ll den te voren het bestuur opgedragen had aan den Kommandeur Friderici. Wichers was de eerste Gou- verneur met den titel van Generaal-Majoor. 80 JURIAAN FRANGOIS DE FRIDERICI a. i. LATER EFFECTIEF. 1790—1799. Krachtens uitdrukkelijk bevel van hoogerhand, heeft de overname van Friderici zonder eenige plegtigheid plaats gevonden. De gemeente werd eenvoudig voor het Raadhuis, door trommelslag, bijeengeroepen en de akte van aanstelling voorgelezen. Het overige gedeelte van het jaar 1790 liep met aanhoudende togten tegen de Marrons ten einde, die deels gelukten , dan weder door verschillende omstan- digheden verijdeld werden. De zwarte jagers , vroegere strijdmakkers van den Kommandeur, steeds door hem vereerd, en gedurig door hem aangespoord en opgewekt , deden onder den Overste Beutler , die geheel in den geest en naar het voorbeeld van Friderici te werk ging, wonderen van dapperheid. Den 17 den Januarij 1791 werd eene nieuwe belasting ingevoerd op den verkoop en uitvoer van inlandsche produkten , en op de winsten en inkomsten , met in- trekking van alle hieromtrent bestaande verordeningen. Deze belasting moest strekken tot bestrijding der kosten van de verdedigingsmiddelen tegen de wegloo- pers , daar de ingezetenen bleven aandringen , dat de expedities aangehouden en het Cordon in eenen goe- den staat gehouden zouden worden. In dit jaar heeft er eene algemeene opname plaats gehad, volgens welke men 591 plantages telde, terwijl de bevolking begroot werd op 58,120 zielen. Het volgend jaar (24 Augustus 1792), werd hier 81 kennisgeving gedaan van het eervol ontslag van Wi- chers en de benoeming van den Kommandeur de F/i- derici tot Gouverneur-Generaal van Suriname en Gene- raal- Majoor der infanterie, enz. De Raadsheer Rochetau somde bij deze gelegenheid de diensten op , welke Friderici vroeger het land be- wezen had, terwijl zijne effectieve benoeming als eene welverdiende belooning werd beschouwd. In het jaar 1793 gelukte het eindelijk den Luitenant- Kolonel Beutler, het groot Opperhoofd Bonni en andere aanvoerders met hunne vrouwen en kinderen . op eenige eilandjes tusschen de watervallen der Marowyne , weder te vinden. Zij namen echter bij tijds de vlugt, doch werden in eene hinderlaag bemagtigd door de Aucaner- Boschnegers , aan wier hoofd Barnbi was. Deze dood- den Bonni en Cormantyn Codjo , maakten verscheidene anderen af, en keerden met hunnen buit te Paramaribo terug op den 23 sten Maart 1793. Mijne jeugdige Lezers ! was nu de inwendige rust hersteld, en had men de veroverde vijanden in zege- praal door de straten zien voeren ; zorgen van eenen anderen aard deden zich van buiten op. De omwenteling was in Frankrijk ontstaan , en de Staten der Nederlanden waren met het Fransche bewind in oorlog geraakt. Men vreesde in het algemeen, dat de vijand trachten zoude, Suriname te bemagtigen. De Gouverneur draalde dan ook niet, zoo veel in zijne magt was , middelen tot verdediging der kolonie in het werk te stellen. Hij wapende vier schepen , liet ze afdrijven tot voor het fort Nieuw- Amsterdam en stelde ze onder de bevelen van den Kapitein de Virieux , Kommandant van het oorlogschip Jason. 82 De zaak liep echter gelukkig voor ons af. Men kreeg in Europa de handen zoo vol , dat men den tijd niet had, op Suriname de aandacht te vestigen. De Landvoogd bediende zich van dezen toestand van zaken op eene uitmuntende wijze* Hij moedigde de burgers op allerlei wijze aan en gaf hun de beste voorbeelden ; daarbij was hij zeer bemind. Bekend als hij was met iedereen, met de bijzondere aangelegenheden van bijna eiken burger, met de taal des lands , zoowel als met diens zeden , gebruiken en gewoonten, met al het goede, maar tevens met alle misbruiken en verkeerdheden, was voorzeker niemand beter, welligt geen zóó goed als hij, in staat, het be- wind te voeren. Minzaam zelfs jegens den geringsten , vond men steeds hulp en troost bij hem. In weerwil der hoffe- lijkheden waarop hij zeer gesteld was, schrikte hij zelfs geen kind af, om hem te naderen. Friderici wilde den vruchtbaren grond aan de oevers der Saramacca dienstbaar maken aan de uitbreiding van de welvaart zijner onderdanen. Maar zijn veelomvattende geest, zijne hartelijke be- langstelling in Suriname, dat zijn tweede vaderland geworden was, en zijn sterk verlangen om de kolonie te doen worden , wat zij zijn konde , beoogden meer , dan het eenvoudig ontginnen van woeste bosschen en het aanleggen van plantages. Hij wilde eene gemeenschap aanleggen tusschen Su- riname en Saramacca; in Saramacca eene tweede stad aanleggen ; aldus landbouw en handel bevorderen en tevens de middelen van gemeenschap en vervoer ge- makkelijk maken. Dit laatste geschiedde vroeger bui- tenom over zee, of te land door Para, 83 Friderici legde , in Beneden Saramacca , de plantages La Prévoyance en Catharina Sophia aan. Zijn voorbeeld werd door verscheidene zijner vrienden gevolgd, en weldra zag men konderde akkers , welke weinige maan- den te voren uit donkere wouden bestonden, in vlakke velden herschapen, met gebouwen prijken, en voorzien van eene bevolking , bezig om den grond te bewerken en te beplanten. Het oorspronkelijk plan van Friderici was , om het kanaal van Saramacca te doen graven over Groningen , door het land van het établissement Voorzorg , dat vroeger tot verblijfplaats der Melaatschen was aange- legd, zoodat het kanaal uitgekomen zou zijn, tusschen de plantages Boekoe en de Redoute Purmerend. Men zegt , dat hij van dit plan teruggekomen is , omdat ter aangehaalde plaats vele possentries (zekere boomsoort) geveld moesten worden , waarvan het sap , de arbeiders in het aangezigt spattende, hen oogziek- ten zoude veroorzaken. Ook Boven Saramacca werd op zijne aanmoediging bevolkt en bebouwd. Hier, even als in Para, legde hij houtgronden aan. Aan de Suriname bezat hij Voor- burg en Boekoe , flater Leonsberg geheeten). Deze laat ste noemde hij naar het eerste wegloopers dorp , het- welk hij, aan het hoofd zijner zwarte jagers, kort na zijne aankomst, heeft helpen veroveren. Er is bijkans geene rivier, waar hij geene plantages had. Toen men hem eens aanmerkte , dat hij , bij de moeijelijkheden aan zijne gewigtige betrekking verbon- den , zich te ■ veel werkzaamheden op den hals haalde , en hem onder het oog wilde brengen , dat hij grootere voordeelen zoude behalen van twee of drie uitgebreide plantages , antwoordde hij : „Ik weet het ; doch het is 84 „niet zoo zeer om voordeel te hebben , dat ik ze aan- leg. Als de opbrengsten slechts toereikend zijn om „de kosten te bestrijden, dan ben ik tevreden. Door „het bezitten van eene of meer plantages in elk dis- strikt, is iedereen overtuigd, dat ik niet de eene ten „gevalle van de andere verwaarloozen zal. Indien ik „slechts twee groote plantages had , zou ik weinig be- sdienden en ambachtslieden noodig hebben, thans zijn „er meer dan vijftig, die door mij hun brood hebben. " Friderici had dus, gedurende vijf jaren, de gunstige verwachting der ingezetenen ten volle verwezenlijkt. Doch, ofschoon hij, door zijne kennis der koloniale belangen, zijne krachtige aansporing en aanmoediging van vlijt, nijverheid en landbouw, en zijne aange- wende maatregelen grooter bloei en welvaart in deze kolonie had doen geboren worden, kinderen! zoo zag hij nogtans, kort daarna, al zijne vooruitzigten , door de omwenteling van 1795, te niet gaan. Zoo als gij uit de Hollandsche geschiedenis weet, trad Nederland in bondgenootschap met Frankrijk, en kreeg den naam van Bataaf sche Republiek. Willem, de Prins Stadhouder, werd gedwongen de wijk naar En- geland te nemen. De woorden vrijheid, gelijkheid en broederschap prijk- ten op alle openbare stukken. Onze vroegere patronen : de E. G. A. H. Directeuren der Sociëteit moesten plaats maken voor den Raad van Koloniën, welke nu aangesteld was tot opperbestuur der bezittingen van den Staat in de West-Indiën. Er werd door de Staten-Generaal besloten om een Charter voor de kolonie te bepalen, doch inmiddels den ingezetenen te gelasten, om al de vorige orders van den Raad van Koloniën of van zoodanige andere 85 Directiën , waaronder zij gesteld waren , stipt te ge- hoorzamen , totdat zij door H. E. M. daarvan zouden ontslagen zijn, terwijl de overtreding hiervan met zware straffen werd bedreigd. De Gouverneur en de Raden van Policie gaven (10 Julij 1795) den inwoners hiervan kennis, met aanma- ning om voorzigtig te zijn en zich door geene ontrus- tende gesprekken te laten overhalen tot het plegen van daden, die voor de kolonie nadeelige gevolgen zouden kunnen hebben. Dit was zeer noodig, want ook in ons midden was de geest der omwenteling gevaren , een onheilspellend vuur smeulde en poogde in woede uit te barsten. Verschil van staatkundige denkwijze veroorzaakte van lieverlede misverstand en zelfs vijandschap tus- schen den Gouverneur en de Raden. Ook onder de burgers heerschten er twee onder- scheidene partijen : de eene partij , waartoe de Gouver- neur behoorde, bleef den stadhouder aanhangen, ter- wijl de andere partij zich Patriotten noemde. Friderici had vast besloten alle middelen , welke in zijne magt waren, aan te wenden, om alle oproerige bewegingen voor te komen , of die reeds ontstaan wa- ren, te dempen. Door zijne onverschrokkenheid redde hij zich eens uit een groot gevaar. Hij werd namelijk onderrigt dat eenige personen , in zekere woning , in eene der buitenwijken , zich zou- den vereenigen , ten einde te beraadslagen op welke wijze zij hem in hunne magt zouden krijgen. De be- woners dezer woning behoorden onder het aantal der- genen, die zijne weldaden genoten hadden. De zucht om den beminden Landvoogd te redden, 86 deed dez^ lieden het geheim aan hunnen weldoener openbare elU: Zij gaven hem gelegenheid zich op den zolder vf toe -nne woning te verbergen, waar hij al de zamengez- n 1'ien ontwaren en hunne gesprekken aan- hooren kc^Ie. Toen hij genoeg gehoord had, begaf hij zich naar het vertrek, waar zijne vijanden waren. Ten uiterste ontzet en verschrikt, durfden zij hem niet eens aanzien. De Landvoogd hield hun hun voor- nemen met bedaardheid en kalmte, met kracht van redenen voor, met dat gevolg, dat zij, diep beschaamd, hem om vergeving baden, en den duursten eed zwoe- ren hun misdadig opzet te laten varen, Dit voorval werd algemeen bekend, en maakte op zijne vijanden den heilzaamsten indruk. Den 3 den Junij 1796 werd hier bekend gemaakt dat de vroegere Directiën der koloniën vernietigd waren ? en thans was aangesteld een Committé tot de zaken van de Koloniën en Bezittingen van den Staat in Amerika en op de kust van Guinéa. Dit Committé zoude het bestuur over de W. I. bezittingen hebben. Alles bleef van dezelfde kracht en waarde, alle amb- tenaren werden in hunne bedieningen, behoudens hunne verantwoordelijkheid , bevestigd. Onze scheepvaart had , niettegenstaande de woelin- gen , tot nu toe niets geleden; de prijzen der produk- ten waren zeer hoog. Gedurende het jaar 1797 genoot men hier eene ge- zegende rust. In de laatste jaren werd de stad, vooral aan de westzijde , uitgebreid. Reeds in 1750 waren de' erven tot aan de Steenbakkersgracht en in 1772 tot aan de Drambr andersgracht uitgegeven. De straten waren met schoone gebouwen versierd, waaronder dat van het Geregtshof, waarvan de eerste steen op den 87 9 den September 1793, met zeer veel plegtigheid, was gelegd. Van de Fiottebrug af tot bij de ^ er rond Bo- ni/ace werden landhuisjes gebouwd. Gij jr g es ^ u voor- stellen , kinderen , hoezeer dit tot verfr< ian e £ van de stad diende. De letterkundige genootschappen, ten tijde van Texier opgerigt, bestonden nog in vollen bloei. Ook was er eene afdeeling der Maatschappij tot nut van het algemeen opgerigt geworden, terwijl onder dit bestuur meer zorg aangewend werd voor het lager onderwijs , ofschoon die tak van openbaar bestuur, tot 1816, in zeer ach- terlijken toestand gebleven is. Onder de regering van Frideriei kwamen in de ko- lonie acht Fransche vlugtelingen. Zij waren den 4 den September 1797 door het Directoire (van Frankrijk) gevangen genomen en vervolgens uit Frankrijk geban- nen naar Cayenne, waar zij door den Franschen Gou- verneur Jeannet zeer slecht behandeld werden. Naar de landstreek Sinamary gezonden, gelukte het hun op den 3 den Junij 1798, met behulp van een klein vaar- tuig, naar hier te komen. Tusschen de posten Oranje en Brandwacht leden zij schipbreuk , en moesten gedurende eenige dagen de grootste ellende uitstaan ; doch door de bewoners aan de Mot-kreek werden zij gastvrij ontvangen en van het noodige voorzien. Dit voorval zoude den Gouverneur Frideriei groote onaangenaamheden veroorzaakt hebben, ware het niet dat de vlugtelingen, spoedig na hunne aankomst, over N. Amerika naar Engeland vertrokken waren. Het Nickerie District werd in 1797 het eerst ontgon- nen en aldaar plantages aangelegd. Doordien de meeste 88 eigenaren daar op hunne plantages bleven wonen, nam dit ged^ltu^ van Suriname zeer spoedig in bloei en welvaart toe.j Op dft l^c cIen Februarij 1799 kwam hier ter onzer hulp aan , \ie Commodore Emmanuel D' Amparan met Spaansche troepen. Dewijl men bevreesd was , dat onze schepen door de Engelschen genomen zouden worden, liet men hen 5 Mei weer in zee steken. Hetgeen men vreesde, gebeurde. Den I3 den Augus- tus 1799 kwamen twee Engelsche oorlogsfregatten, zijnde de Prins van Wales en de Amphitrite , onder bevel van den Luitenant-Generaal Thomas Trigge en den Yice- Admiraal Lord Hugh Seymour, vóór den mond der rivier. Deze bevelhebbers zonden eene sommatie aan den Gouverneur-Generaal, waarbij werd geëischt dat de kolonie dadelijk zoude gesteld worden onder de be- scherming van Z. B. Majesteit , en zich gerust en vreedzaam aan zijn Gouvernement zoude onderwerpen. Nadat hierover in eene vereenigde krijgsvergadering geraadpleegd was , moest men volmondig erkennen , dat de middelen van verdediging der kolonie niet be- stand waren tegen de geduchte magt, welke haar be- dreigde , en het alzoo niet geraden was , om op een' onzekeren voet , de gunstige gelegenheid te verwaar- loozen tot het aangaan eener voordeelige Capitulatie (verdrag). De voorwaarden waren buiten verwachting; het behoud van de veiligheid der kolonie en de eigen- dommen der ingezetenon werden verzekerd, enz. Men nam derhalve het besluit , geen tegenstand te bieden , maar tot dit verdrag toe te treden , onder voorstel echter van zoodanige punten, als in dien krijgs- raad noodwendig geoordeeld waren. Dit werd aan 89 de Britsche bevelhebbers toegezonden , en door hen , met eenige wijzigingen, door den drang der omstan- digheden van dien tijd noodzakelijk voorgeschreven , aangenomen. Het verdrag werd aangegaan en onder- teekend op den 21 sten Augustus 1799, het protectoraat (beschermheerschap) van den Koning van Engeland , George III erkend, en Friderici als Gouverneur ge- handhaafd. SURINAME ONDER HET PROTECTORAAT YAN ENGELAND. 1799—1802. De aflegging van den eed van getrouwheid geschiedde op den 2 den September 1799, in tegenwoordigheid der Engelsche bevelhebbers, die hier bleven totdat alles, ingevolge het verdrag , afgehandeld en de noodige regelingen, daaruit voortvloeiende, gemaakt waren. Getrouw aan de beginselen, waarop het verdrag was aangegaan, werden er geene veranderingen in het be- stuur, noch in het personeel daarvan, gemaakt. De Regering bleef, overeenkomstig het Octrooi van 1682, in handen van den Gouverneur-Generaal en de Raden van Policie. Den ll den December 1799 verlieten de beide fre- gatten de kolonie , den Brigadier-Generaal Archibald Campbell met eene afdeeling krijgsvolk, ter bescher- ming van de kolonie, achterlatende. Naar zeker artikel van het verdrag werden alle goederen, toebehoorende aan Spaansche of Fransche onderdanen , onder sequestratie (openbaar beheer) ge- steld. 90 Friderici gedroeg zich, onder al deze ontmoedigende omstandigheden, als een man, die eene volkomene over- tuiging bezat, geheel volgens pligt en de inspraak van zijn geweten gehandeld te hebben. Ware de kolonie behoorlijk van troepen voorzien , en alzoo in staat van verdediging gesteld geweest , zoo zoude hij , die zoo menigmaal zijn leven voor dit land gewaagd had, van de strijdkrachten gebruik ge- maakt hebben , om den vijand dapper af te weren. Doch, daar nu de zaken anders stonden, kon en mogt hij het leven en de bezittingen der ingezetenen niet roekeloos in de waagschaal stellen. Men heeft Friderici verweten , dat hij , zonder nood- zakelijkheid, met de Engelsche Generaals zou hebben onderhandeld, doch nooit heeft men dit kunnen bewij- zen. Buitendien is hij niet op eigen gezag, maar met overleg van de Raden van Policie en de ervarenste officieren, welke toen hier waren, tot dit verdrag overgegaan. En indien gij bedenkt, kinderen, welke magt het Hof van Policie toen uitoefende, hoezeer het van alles kennis moest dragen, zoo zult gij ti ligt overtuigd hou- den , dat het niet slechts op het bloot tekennengeven van den Gouverneur, dat de verdedigingsmiddelen niet tegen de Engelsche fregatten bestand waren, zijne toestemming zal gegeven hebben, maar integendeel na behoorlijk onderzoek en kennisneming der zaken. In 1801 ontstonden er groote onaangenaamheden met de bevredigde Boschnegers en vrije Indianen , ten ge- volge van uitjouwingen , welke hen te Paramaribo, door de straatjongens, werden aangedaan. Inzonder- heid was het de benaming van Pingo (wild varken) , welke zij voor beleedigende scheldwoorden hielden. 91 Het scheelde weinig of de rust en veiligheid zouden hierdoor verstoord zijn geworden. De Landvoogd moest hier tusschen beiden komen ; onder bedreiging van zware straffen, werd dit op den 23 sten Januarij 1801 verboden. Op den 12 den Maart 1801 werd, buiten de stad, over de Fiottebrug , aan den algemeenen Landsweg, eene nieuwe begraafplaats aangelegd. Bij die gelegenheid werd de kerkgeregtigheid voor het begraven in den „Nieuwe Oranjetuin" (welk kerkhof op den 9 den Maart 1756 was aangelegd), verhoogd, en het begraven in den „Oude Oranjetuin" (alwaar later de Hervormde kerk gebouwd is) , geheel verboden. Het aanleggen van eene begraafplaats buiten de stad, kon niet anders, dan als een' zeer heilzamen maatregel beschouwd worden. Evenwel verkoos men daarvan geen gebruik te maken; zoodat, in plaats daarvan, het Nieuwe kerkhof, aan de Gravenstraat, aangelegd werd. Gedurende dit jaar werd het terrein van de forteres Zeelandia, tot aan den grond Combé, behoorende aan den boedel van Mr. F. E. Becker, bij de stad getrok- ken , en bepaald dat dit terrein een gedeelte van Para- maribo zoude uitmaken. Men bouwde aldaar verscheidene lusthuizen. Ook de Gouverneur Friderici legde daar eene schoone bui- tenplaats aan. Later is deze voorstad, bij nieuwe wijkverdeeling , Eerste Buitenwijk genoemd geworden. Daar de vrede te Amïèns, op den 27 sten Maart 1802 , door de gevolmagtigden van den Engelschen Koning, de Fransche Republiek, den Spaanschen Koning en de Bataafsche Republiek gesloten en geteekend werd, gaf men hiervan kennis aan de ingezetenen. 92 De Brigadier-Generaal Archibald Campbell kreeg als- toen op den 23 sten November 1802 den last, om de kolonie, krachtens het vredestraktaat, aan de Bataaf- sche Republiek terug te geven, en den 2 den December van hetzelfde jaar verlieten de Engelschen Suriname, nadat de Bataafsche vlag, onder blij gejuich, die van Groot-Brittanniè had vervangen. Thans noemden zich onze meesters: het Staatsbewind der Bataafsche Re- publiek. Het was op last van dat bewind , dat op den 6 den December 1802, door den Kapitein ter zee Bloys van Treslong, die op den 23 sten November te voren, met een eskader en 1100 man troepen, in Suriname was aangekomen, aankondiging werd gedaan, dat bij be- sluit van den 5 den Julij 1802 de Gouverneur-Generaal Friderici voorloopig was geschorst. HOLLANDSCHE REGERING. BLOYS VAN TRESLONG a. i. PIERRE BERRAN- GER, GOUVERNEUR-GENERAAL a. i. 1802—1804. Bloys van Treslong nam, benevens 2 Raden van Po- licie, het bestuur over. Sedert leefde Friderici als ambteloos burger in ons midden; hij wijdde zijne zorgen aan zijne plantages, welke hij dan ook gedurig bezocht, en die zijne moeiten ruimschoots beloonden. Hij hield zijn verblijf aan de voorstad Zeelandia, inzonderheid na het vertrek zijner echtgenoot naar Engeland. Gedurende dit tusschenbestuur viel er niets bijzon- ders voor. De Nederlandsche scheepvaart en handel 93 begonnen langzamerhand weder te herleven. Ook met Noord- Amerika werd er handel gedreven ; doch wat den uitvoer betreft, was het zeer beperkt. De regering werd den 9 den December 1803 overge- nomen door Pierre Berranger, gewezen Secretaris van den Gouverneur Friderici. Hij is naauwelijks vijf maan- den aan het bestuur gebleven ; echter heeft hij van dien tijd gebruik gemaakt, om de verordeningen tegen de Roomsch-Katholijken te vernietigen , hun de ver- gunning om hunne godsdienst vrij uit te oefenen , te verschaffen , en hen tevens benoembaar te verklaren , tot Raden van Policie. Pierre Berranger bezat eene uitgestrekte magt; hij liet zich tituleren: Commissaris- Generaal van hel Staats- bewind der Bataafsclie Republiek. Ook was hij Opper- bevelhebber over de gezamenlijke Militie. Hij verbood het invoeren (n. 1. zonder zijne goed- keuring) van alle werken, geschriften, in den wijdsten zin, dus zelfs van jaarboeken, maand-, week- of dag- geschriften, elders door den druk algemeen gemaakt. De oorlog met Engeland was den 16 deu Mei 1803 weer uitgebroken. Met de verdedigings-middelen der kolonie was het toen vrij goed gesteld. De troepen , door Bloys van Treslong hier aangevoerd, waren bij zijn vertrek, na de aankomst van Berranger, onder bevel van den Kolonel Batenburg, op de forteres Nieuw- Amsterdam achtergelaten. Het korps guides was in de beste orde, en men kon op zijne trouw staat maken. Het fort Zeelandia had , in vroegere dagen , het bewijs opgeleverd , hoe- veel, bij het gemis eener aanzienlijke strijdmagt, door zedelijke krachten uitgevoerd konde worden. 94 De Generaal Campbell had, gedurende zijn verblijf alhier, de beide forteressen Zeélandia en Nieuw Am- sterdam en de redoutes Leyden en Purmerend in den besten staat van verdediging gebragt en onderhouden. Dit was van dien aard, dat ingeval men geen strijd tegen den vijand zoude willen wagen , men hem toch noodzaken konde, een voordeelig verdrag te sluiten. De toestand was oneindig beter dan in 1799, toen men genoegzaam verpligt zou geweest zijn , zich op genade of ongenade over te geven. Den 25 steu April 1804 kwamen 31 Engelsche sche- pen in Saramacca en bij Braamspunt ten anker. Twee dagen later maakten zij zich meester van Braamspunt , terwijl het garnizoen aldaar krijgsgevangen werd ge- maakt. Den 28 sten zeilden zij met 22 schepen de Su- riname op; twee linieschepen hielden aan den ingang der rivier de wacht, en de andere fregatten werden gedeeltelijk naar de monding der Warappa-kreek , en gedeeltelijk naar de Saramacca afgezonden. De bevelhebbers Samuel Hood en Sir Charles Green, Generaal-Majoor en Kommandant van Z. M. landmagt , vorderden van den Kolonel Batenburg de overgave der kolonie. Onverwijld werd een groote krijgsraad belegd, om daarover te beslissen. De militaire leden waren van oordeel, de kolonie, tot het uiterste, te verdedigen; de leden van het Hof van Policie daarentegen vrees- den, dat tegenstand niet baten zoude, en wensch- ten dus liever eene eervolle Capitulatie. Bloys van Treslong en Batenburg verzetteden zich daartegen met kracht en nadruk. De vijand ontscheepte intusschen heimelijk zijne man- schappen, en in den nacht van den 30 steu April, wer- 95 den de redoutes stormenderhand ingenomen. Nu rigt- ten de Engelschen eene mortierbatterij tegen het fort Nieuw Amsterdam op, en lieten hunne troepen de rivier Commeicyne opvaren. Vijf honderd man, die van de zeezijde aan de Warappa-kreek waren geland , voegden zich bij de anderen, zoodat de aanval van twee kanten tegenlijk kon worden ondernomen. Batenburg , thans zijne onmagt tegenover de vijan- delijke troepen inziende, bood, zonder den Landvoogd vooraf te raadplegen , eene Capitulatie aan , welke dan ook door de Engelsche Kommandanten aangenomen werd. Den 5 den Mei ontving de Commissaris- Generaal daarvan berigt van den Kolonel Batenburg. Berranger werd, bij de ontvangst van deze tijding, woedend. Hij liet dadelijk bekend maken , dat dit verdrag zonder zijne voorkennis was aangegaan , en dat de vijand had goedgevonden met den Luitenant- Kolonel te handelen, die hem met de sterke hand had doen berooven van zijne magt, welke hij niet dan met opoffering van het dierbaar leven der ingezetenen weder zoude kunnen verkrijgen, hetgeen hij geenzins verlangde ; dat de handeling van Batenburg niet aan hem moest worden toegeschreven , maar deze Kolonel alléén, daarvoor verantwoordelijk was. Den 7 den Mei maakten de Engelsche Kommandanten bekend, dat deze kolonie, door de wapenen van zijne G. B. M. veroverd was, en alzoo geworden een win- gewest van het vereenigde rijk van Groot- Brittannië en Ierland, terwijl de ingezetenen vermaand werden, zich rustig en vreedzaam te gedragen als trouwe onder- danen van zijne B. M. ; met volkomene verzekering , dat hunne goederen en bezittingen in allen opzigte veilig waren en beschermd zouden worden, waartoe 96 de striktste bevelen aan de troepen gegeven waren. Tot nadere beschikking zijner Britsche Majesteit, werd het Gouvernement aan Sir Charles Green opgedragen. ENGELSCHE REGERING. SIR CHARLES GREEN, GOUVERNEUR-GENE- RAAL. WILLIAM CARLYON HUGHES, LUITENANT-GOUVERNEUR. 1804—1808. Den 7 den Mei 1804 nam Green het bewind over, onder den titel van Generaal-Majoor en Kommandant zijner B. M. Landmagt, Gouverneur-Generaal over de kolonie Suriname en onderhoorigheden , Districten , enz. enz. Alle wetten bleven hare kracht behouden ; de eed van getrouwheid werd den 9 den daaraanvolgende af- gelegd. Reeds in het begin van zijn bestuur werden, tot bestrijding der administratiekosten, eenige belastingen verhoogd. Green bleef echter niet lang in Suriname. Het volgend jaar verzocht en verkreeg hij verlof, en vertrok op den 16 den April 1805, na het bestuur aan den Brigadier-Generaal William Carlyon Hughes over- gegeven te hebben. Tijdens de optreding van Hughes genoot de kolonie eene gewenschte rust; doch moeijelijkheden en bezwa- ren hingen boven haar hoofd. — De toestand der geld- middelen was zeer slecht, en vorderde noodwendige voorziening; — de handel, die alleen voor Britsche onderdanen was opengesteld, was uiterst beperkt ten 97 aanzien van Noord- Ainerikaansche en andere neutrale (onzijdige) schepen; nogtans miste men den geregelden aanvoer van levensmiddelen met Engelsche schepen , zoodat men aan de noodzakelijkste voorwerpen gebrek had ; — de briefwisseling met Europa en de afzending van produkten waren zeer bemoeijelijkt, door het aan- wezen eener vijandelijke zeemagt in de West-Indische zee. Men hunkerde dus naar verbetering. Hughes stelde de ingezetenen gerust, door te verklaren, dat de Brit- sche Zeemagt in de W. I. zee weldra sterk genoeg zou zijn , om den handel te beschermen , en kwam hen te geruoet, door den invoer van verscheidene artikelen, waaraan behoefte bestond, met Noord-Amerikaansche schepen , te veroorloven. Ter bescherming der koopvaardijschepen, welke van hier naar Europa vertrokken, werd de reis onder be- geleiding van Britsche oorlogschepen gedaan; de bui- tenlandsche eigenaren van plantages en de Directeuren der geld-negociatiën , waaraan vele plantages verbon- den waren , zagen zich genoodzaakt , agenten in Londen te benoemen, om de gezondene produkten te verkoopen. Aan den ongunstigen staat der landskas viel niet veel te verbeteren. De moeijelijkheden namen meer en meer toe, en de belastingen waren reeds zoo hoog opgevoerd , dat er aan geene verhooging te denken viel. Mes-4iam dus wederom de toevlugt tot het uit- geven van papieren- of kaartengeld, waarvan het be- drag vrij aanzienlijk werd gesteld. Dat gebrek aan geld bepaalde zich niet slechts tot het Gouvernement, maar was ook het deel van bij- zondere personen. Geregtelijke vervolgingen, openbare verkoopingen en gijzeling om schulden waren daarvan de gevolgen. Om hunne schuldeischers te ontwijken , 5 98 poogden velen heimelijk de kolonie te verlaten. Ten einde dit tegen te gaan, vaardigde Hughes, in April 1805, eene wet uit, waarbij bepaald werd dat er voortaan geen passen aan vertrekkende personen zou- den worden uitgereikt, tenzij, veertien dagen vooraf, daarvan openlijke aankondiging in de nieuwspapieren gedaan ware , opdat de schuldeischers gelegenheid zou- den hebben, zich tegen zoodanig vertrek te verzetten. Deze bepaling is tot op onze dagen in kracht gebleven, met het eenige onderscheid dat de tijd van aankondi- ging thans op acht dagen is bepaald. Hughes was een echt krijgsman; streng, doch regtvaar- dig in den volsten zin des woords. Van pligtplegingen was hij een doodvijand en evenzeer van noodelooze uit- gaven en verteringen. Men zou hem zelfs gierig hebben kunnen noemen, als men met den staat der koloniale geldmiddelen onbekend geweest ware. Kort na zijne in- huldiging ging hij in persoon al de forteressen en posten nazien, en hield ze in een goeden staat van verdediging. Onbewimpeld gaf hij zijne goedkeuring of ontevre- denheid te kennen aan de Kommandanten der posten, naar dat hunne werkzaamheden hem al dan niet vol- deden. — Zóó had hij den Kommandant van den toen- maals zeer gewigtigen post Armina, aan de Marowyne , nadat hij die bezetting in oogenschouw had genomen, in tegenwoordigheid van zijnen staf en van de geheele bezetting, den hoogsten lof toegebragt, wegens de kunde en den ijver, waarmede hij de hem opgedragene be- velen ten uitvoer had gebragt. Weinige oogenblikken daarna gaf de Gouverneur denzelfden bevelhebber zijn misnoegen in vollen nadruk te kennen, omdat deze hem op een' maaltijd onthaalde, waarvan hij de kosten met zijn sober traktement niet wel bestrijden konde. 99 De onaangename indrukken , welke het nieuwe be- stuur natuurlijk in den beginne verwekken moest, kin- deren! begonnen langzamerhand te verminderen, daar men bestuurd werd door eenen verstandigen Landvoogd, die, in plaats van eenig misbruik van zijne onbeperkte magt te maken, integendeel haar ter bevordering van het algemeene welzijn aanwendde. Gedurende de regering van Hughes viel er echter eene gebeurtenis voor, die algemeen met angst en schrik werd vernomen. Het korps zwarte jagers, waar- van vroeger met zooveel lof melding is gemaakt, en dat, in den strijd tegen de Boschnegers, zulke be- langrijke diensten aan de kolonie bewezen had, kwam namelijk, in de maand September 1805, in opstand. Op onderscheidene militaire posten lagen er afdee- lingen van dat korps. Die op Oranjebo (Oranjewoud), in Imotapie^ aan de Boven Commewyne^ bragt twee Offi- cieren, een Sergeant, twee Commissarissen en den Di- recteur eener naburige plantage om het leven. Eenige soldaten en trouwgebleven jagers vervolgden de re- bellen, doch deze namen de wijk naar Armina, aan de Marowyne, alwaar zij moeijelijk konden worden achtervolgd. Het getal der vlugtelingen bedroeg 30, en werd ver- meerderd met een gelijk getal negers eener naburige plantage, die gemeene zaak met hen maakten. Op Armina aangekomen, vereenigden zich de aldaar in bezetting zijnde neger-jagers met hen , en vermoord- den de aanwezige blanken. Eene andere afdeeling op den post Mapane volgde het gegeven voorbeeld, kwam in verzet, en zoude de Officieren en den Sergeant vermoord hebben , indien deze niet in tijds ontsnapt waren. 5* 100 Het getal der oproerlingen bedroeg te zarnen on- geveer 70. Kort daarop vereenigden zij zich met de Bonni- negers, en plunderden en roofden. In November 1805 tastten zij den, nu door militairen bezetten, post Ar- raina aan, doch werden, na een hardnekkig gevecht, op de vlugt gedreven. Men deed alle pogingen om hunne schuilhoeken te ontdekken , maar vruchteloos. Eenigen tijd later wer- den de hoofd-aanleggers, door een' plantage-slaaf, dien zij met geweld medegevoerd hadden en met wien zij nu op vrouwenroof uitgingen , in eene hinderlaag ge- lokt , door sterken drank bedwelmd , omsingeld en in handen der Regering geleverd. — Bij het verhoor te Paramaribo verklaarden de muiters dat de Aucaners hun hulp hadden verleend. Een hunner stierf in de gevangenis , de drie overigen werden ter dood ver- oordeeld. Onder dit alles kreeg de landbouw een' geduch- ten slag. Reeds was Suriname , in den aanvang van het jaar 1805 , door de vreesselijke kinderziekte bezocht , die eene groote sterfte onder de slaven-bevolking had te weeg gebragt. Nu werd de invoer van slaven , ten gevolge der Parlements-akte van 23 Mei 1806, zoo zeer beperkt, dat Hughes , overeenkomstig deze ver- ordening, in dat jaar vergunning verleende tot den aanvoer van niet meer dan 987 slaven, en in 1807 van slechts 467. Deze beperking lokte vele klagten uit, die echter onverhoord bleven. Integendeel werd in December 1807 eene proclamatie uitgevaardigd, waarbij de slavenhandel werd afgeschaft, in te gaan met den l sten Januarij 1808. 101 In weerwil van dezen maatregel, beweert men, dat er jaarlijks een groot aantal Afrikanen , ter sluik , werd ingevoerd. Hughes gaf zijn voornemen te kennen, om naar En- geland terug te keeren. Hij kreeg daartoe verlof, doch stierf, vóór zijn vertrek van hier, op den 28 sten Sep- tember 1808. JOHN WARDLAW, RIDDER BARONET , LUIT.- GEN., KOMMAND ANT DER TROEPEN, FUN- GER. LUIT.-GOUV. CHARLES, BARON VAN BENTINCK, KAPT.-GEN. EN VICE-AD- MIR. , GOD V. EN KOMMANDANT EN CHEF OVER SURINAME, ENZ. 1808—1811. Na het overlijden van Hughes nam de Baronet John Wardlaw tijdelijk de teugels van het bewind in handen. Onder zijn bestuur, hetwelk van den 30 sten Septem- ber 1808 tot den 4 deu Mei 1809 heeft geduurd, is er niet veel bijzonders voorgevallen ; slechts vinden wij aangeteekend , dat het kauaal van Saramacca, voor middelmatige vaartuigen , bevaarbaar werd gesteld. Inmiddels werd door het Britsch Bestuur tot Gou- verneur aangesteld de Schildknaap Charles , Baron van Bentinclc. Deze hooge ambtenaar kwam op den 4 den Mei 1809 in Suriname en aanvaardde het bestuur. De kolonisten vonden in Bentinck hetgeen zij in den Brigadier-Generaal Hughes verloren hadden. Bentinck, een afstammeling van een oud Hollandsen geslacht, een man van hoogen adel, begaafd met vele 102 kundigheden en voortreffelijke eigenschappen, minzaam, voorkomend , menschlievend , evenmin hoogmoedig op zijne aanzienlijke geboorte, als op den hoogen rang, dien hij bekleedde, en de uitgebreide magt, welke hem was toevertrouwd, won spoedig aller harten, en dwong onwillekeurig een ieder tot achting en toegenegenheid. Hij nam ook in persoon al de fortificatiën in oogen- schouw en versterkte ze, zooveel hij noodig achtte. Met de bevredigde Aucaner -negers , die, uithoofde de hun toegezegde geschenken niet behoorlijk wer- den uitgereikt , ontevreden waren geworden en be- zorgdheid verwekten, werd den 21 sten September 1809 een vernieuwd vredesverdrag aangegaan, waarbij aan hen werd toegestaan de doorvaart langs de Marowyne, door de Wana-kreek , Cottica en zoo vervolgens tot Paramaribo , ten einde in het vervolg langs dien weg ? in plaats van door de Sara-kreek, hunne produkten af te brengen ; tevens werd hun bepaaldelijk aangewezen > bij welke plantages zij, op hunne reizen, mogten aan- leggen. Het uitblijven van Engelsche koopvaardijschepen veroorzaakte in den aanvang van 1810 weer groot gebrek aan provisien. Wat hier nog in voorraad was, werd tot ongehoorde hooge prijzen verkocht. Ten einde aan dezen drang van omstandigheden eene an- dere wending te geven , werden premiën , op het in- voeren van levensmiddelen , uitgeloofd. Wij moeten hier een oogenblik stilstaan, mijne lieve vrienden , en een' blik werpen op de gebeurtenissen in Europa, die op de belangen van Suriname een' merkbaren invloed hebben uitgeoefend. Generaal Napoleon Bonaparte, vroeger als Consul 103 der Fransche Republiek bevestigd, werd den 18 den Mei 1804 tot erfelijken Keizer van Frankrijk, verklaard. Zijn invloed op de zaken der Bataafsche Republiek was ongemeen groot. Op den 26 sten April 1804 werd de Constitutie van dat gemeen ebest veranderd en aan het hoofd daarvan Jan Schimmelpenninck tot Raadpen- sionaris gesteld. Dit duurde echter niet lang , daar de Keizer van plan was, óf Holland bij Frankrijk in te lijven, óf het tot eene erfelijke regering van zijne familie te maken; en reeds in den aanvang van 1806 werd Louis Bonaparte Koning van Holland. Na den slag van Jena (1806), werd de Keizer meester over bijna het geheele vasteland van Europa, en on- dernam nu , Engeland te bedwingen. Hefc Engelsche Rijk werd in staat van blokkering verklaard , terwijl alle invoer van goederen uit Engeland en van prodnkten uit de Engelsche bezittingen verboden werd. Dit sys- thema, het Continentaal- (vasteland) stelsel genoemd, was zeer nadeelig voor Engeland, want , uit gemis aan vertier, moesten de Engelsche fabrieken stilstaan, de koloniale voortbrengselen alle waarde verliezen, en de Britsche scheepvaart en zeemagt allengs vervallen. Doch , terwijl hierdoor de Engelsche goederen van het vasteland van Europa geweerd werden , vonden zij ge- lijktijdig eenen weg in Zuid- Amerika, dat, door zich van Spanje en Portugal af te scheuren, geheel afhankelijk van den Engelschen toevoer gemaakt werd. Niettemin bleven alle goederen, inzonderheid de koloniale voort- brengselen , in Engeland opgehoopt , en dit bragt de grootste nadeelen te weeg. De Surinaamsche planters, die verpligt waren, hunne produkten naar Engeland te verzenden , leden onder zulke omstandigheden on- noemelijke schade. 104 Louis Bonaparte had zich verzet tegen het aannemen der Fransche Douanen , die de Keizer naar Holland gezonden had, om tegen den invoer van Engelsche goederen en koloniale voortbrengselen te waken. Dit gaf aanleiding tot groote tweespalt tusschen hen beiden, waarvan het gevolg was, dat Louis Bonaparte de kroon nederlegde, en Holland, door den Keizer, op den 9 den Julij 1810, met zijn groot rijk werd vereenigd. Gij kunt hieruit van zelf, lieve kinderen, de oor- zaken nagaan, die den bloei der kolonie verhinderden, niettegenstaande de Engelsche schepen van hier groote ladingen uitvoerden. — De meeste eigenaren zochten hunne plantages te verkoopen, doch te vergeefs, want niemand wilde, in zulk eenen staat van zaken, bezit- tingen hebben, waarvan de produkten niet te gelde konden worden gemaakt. Men begon nu de plantages te sloopen en de daartoe behoorende slaven uit de hand of in publieke veilingen te verkoopen. Dit nam in 1810 en 1811 zoo zeer toe, dat de Begering dit, den 20 sten Mei 1811, ten strengste verbood. In het jaar 1810 ondervond de Hervormde Gemeente een uitstekend bewijs van belangstelling des Gouver- neurs. In vroegere jaren werd door die gemeente, in de bovenzaal van het Hof van Policie , godsdienst- oefening gehouden; doch het getal harer leden was zoo zeer toegenomen, dat deze zaal hen niet meer kon bevatten. Men maakte toen gebruik van het kerkge- bouw der Luthersche gemeente, hetwelk in den jare 1744 gesticht was. Eindelijk vormde men het plan om eene eigene kerk te bouwen. — - BentincJc bepaalde toen dat een derde der kosten dezer nieuwe Hervormde Kerk , waarvan het geheel op drie honderd duizend 105 gulden was begroot, uit de Souvereins of Koningskas zou worden verstrekt. Om de ontbrekende fondsen te erlangen , werd er eene openbare geldleening , onder waarborg van het Gouvernement, aangegaan. Deze kwam zeer spoedig tot stand , daar vele kapitalisten en voogden van deze gelegenheid gebruik maakten , om hunne gelden en die hunner pupillen, op eene zekere wijze, tegen behoor- lijke renten te beleggen. Op den 21 sten Junij 1810 werd door Bentinck de fon- damentssteen gelegd, waarbij vele plegtigheden plaats vonden. De opbouw van deze kerk werd opgedragen aan den kundigen Architect Johannes van Zeyl, die zich dan ook op de voortreffelijkste wijze van zijne taak gekweten heeft. De koep eivormige kerk, waar- van het dak op acht fraaije pilaren rustte, prijkte met een sierlijk orgel en een schoon en wentelt rap , die naar de toren leidde. Op den 29 sten Mei 1814 werd deze tempel plegtig ingewijd. Bentinck, die in alles het belang der kolonie trachtte te bevorderen , mogt haar niet lang geschonken blij- ven. Op den 8 sten November 1811 werd hij tot hooger leven geroepen. Zijn overlijden dompelde de inge- zetenen in den diepsten rouw , daar men hem hoog- schatte en beminde. Ter nagedachtenis van dezen Gouverneur, werd, in den jare 1814, in hetzelfde bede- huis, tot welks opbouw hij zoo krachtdadig had mede- gewerkt, eene prachtige graftombe van wit marmer opgerigt. Dit pronkstuk van beeldhouwkunde stelde eene treurende vrouw bij het graf van haren echtge- noot voor. Op den dag van Bentincks overlijden, gaf de Kom- mandant Pinson Bonham kennis van zijne aanvaarding 2** 106 van het Bestuur, onder den titel van fungerende Lui- tenant-Gouverneur. PINSON BONHAM, LUITENANT- GOU- VERNEUK a. i. 1811—1816. De koloniën werden, ofschoon ten koste van het rijk, gedurig met troepen overstroomd. Ook hier be- vond zich eene talrijke militaire magt, eene sterke af- deeling van het 16 de en eene van het 64 ste regiment infanterie, vroeger door Bonham, als Brigadier-Gene- raal , gekommandeerd. Behalve zijne militaire Aides de Camp, benoemde Bonham vier voorname burgers , die deze betrekking moesten bekleeden en den rang van Luitenant-Kolonel verkregen. De persoon van den Gouverneur was voor de bur- gers ongenaakbaar. Zijn Secretaris John Martyr ver- leende audiëntie aan allen , wier belangen eene mon- delinge mededeeling vereischten ; slechts dan, wanneer het den Gouverneur behaagde , van den seinpaal op het Gouvernementsplein, de vlag te doen waaijen , mogten de burgers zich bij hem vervoegen. Door den invloed , welken Bonham bij het Hoogbewind in En- geland bezat, veranderden allengs verscheidene van de oude instellingen en gebruiken. Posten en ambten , welke men hier vroeger niet kende, werden geschapen. Aan het hoofd van sommige takken van bestuur wer- den hoog aanzienlijke personen in Engeland geplaatst , die de waarneming dezer betrekkingen aan zoogenaamde Gedeputeerden opdroegen. De aanstelling der Gede- 107 puteerderi werd aan den Gouverneur overgelaten, die meest daartoe Engelschen of Engelsch-gezinden koos. Andere hooge betrekkingen werden ook aan dusda- nige personen opgedragen , zoodat de oude kolonis- ten , hoe geschikt ook , verdrongen werden : slechts ten aanzien van de Hoven van Policie en Civile Justitie werden de voorschriften van het Octrooi op- gevolgd. Doch, mijne lezers! hoezeer in schijn hoogst aan- zienlijk als in vroeger dagen , verloor het Hof van Po- licie in wezenlijkheid allengs de magt en het gezag, welke het eertijds bezat , want Bonham was , in den volsten zin des woords, alleenheerscher. Hij regeerde met eene onafhankelijke magt, doch trachtte den hoogmoed der Raden van Policie zooveel mogelijk te vleijen , door de opening en sluiting van het Hof met de meeste plegtigheid te doen vergezeld gaan. De Raden werden , onder het gebulder van het geschut der forteres Zeelandia , met sierlijke koetsen , van hunne woningen afgehaald, en naar het Gouvernementshuis en van daar naar het raadhuis gebragt. Geheel Parama- ribo was dan op de been , om dien fraaijen optogt te aanschouwen. Het gemeen vervrolijkte zich, doch de nadenkenden zagen den spot in , welken men met onze vertegenwoordigers dreef. Men was overtuigd dat de vergaderingen slechts plaats hadden, om de besluiten van den Gouverneur te doen goedkeuren. Bonham werd zoo zeer gevreesd, dat men niet durfde ondernemen om het misbruik, dat hij van zijn gezag maakte, tegen te gaan. De Raden, op wie men het grootste vertrouwen had gesteld, hadden reeds te veel toegegeven, en zucht- ten nu over het verlies van hunne voormalige magt 108 en grootheid , waarvan zij slechts eene nietige schaduw behouden hadden. In dien zelfden tijd tastte eene ernstige ongesteld- heid den oud-Gouverneur Friderici aan. Niemand ver- onderstelde, dat zijn einde zoo nabij zijn zoude. Doch op den 11